ECLI:NL:GHDHA:2017:1713

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
200522116
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na vernietiging vonnis politierechter wegens niet-ontvankelijkheid OM en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1966, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 75 uur, subsidiair 37 dagen hechtenis, voor het opzettelijk verkopen en/of vervoeren van hennep. Na hoger beroep door de verdachte werd hij op 21 december 2015 door het gerechtshof Amsterdam vrijgesproken. De advocaat-generaal stelde beroep in cassatie in, waarna de Hoge Raad op 1 november 2016 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigde en de zaak verwees naar het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de zitting op 2 juni 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die opnieuw een veroordeling vroeg. De verdediging voerde aan dat de politie door middel van een 'dynamische verkeerscontrole' inbreuk had gemaakt op de procesorde en dat er sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid op basis van ras. Het hof oordeelde dat de politie de controlebevoegdheden correct had toegepast en dat er geen bewijsuitsluiting plaatsvond. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging.

Uiteindelijk sprak het hof de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij opzettelijk hennep had verkocht of vervoerd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte van het ten laste gelegde werd vrijgesproken. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005221-16
Parketnummer: 13-144198-13
Datum uitspraak: 16 juni 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijfenzeventig uren, subsidiair zevenendertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijfenzeventig uren, subsidiair zevenendertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is op 13 november 2013 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep is de verdachte door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 21 december 2015 van het hem ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft op 22 december 2015 tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 1 november 2016 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 993 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - het verweer gevoerd dat de politie door het toepassen van de zogeheten ‘dynamische verkeerscontrole’ een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, te weten het beginsel van zuiverheid van oogmerk, heeft gemaakt. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er bij het toepassen van deze controle sprake is geweest van een ongerechtvaardigd onderscheid op grond van ras en/of etniciteit. Hij heeft aan een en ander primair de conclusie verbonden dat het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat het aantreffen van de tas met hennep van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Het hof stelt, evenals het gerechtshof Amsterdam, vast dat de verbalisanten blijkens het onder nummer [nummer] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen de verdachte een stopteken hebben gegeven teneinde een verkeerscontrole uit te voeren en dat zij vervolgens inzage in diens rijbewijs en in de kentekenpapieren van de door hem bestuurde auto hebben gevorderd.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 1 november 2016 overwogen dat in deze vaststellingen ligt besloten dat de verbalisanten uitvoering hebben gegeven aan de hen op grond van artikel 160, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 toekomende controlebevoegdheden en dat door middel van de inzage in het rijbewijs en de kentekenpapieren de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in die bepalingen is gecontroleerd.
Deze bevoegdheden zijn in casu derhalve niet uitsluitend aangewend voor een ander doel – te weten: het verrichten van opsporingshandelingen – dan waarvoor deze zijn verleend. De enkele omstandigheid dat de verbalisanten de verkeerscontrole, al dan niet op grond van een tevoren beschreven en landelijk bekendgemaakte methode, hebben uitgevoerd met de bedoeling een gesprek aan te knopen met en informatie te verkrijgen over de inzittenden, kan, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad, niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof stelt voorts, zoals het gerechtshof Amsterdam eveneens heeft gedaan, vast dat in voornoemd proces-verbaal als reden voor de controle is vermeld dat bij navraag bleek dat het kenteken van de bewuste auto – een BMW X6 – op naam stond van “X”, een firma waarvan, naar de verbalisanten bekend was, veel criminelen gebruik maakten, alsmede dat enkele verbalisanten daaraan bij gelegenheid van hun verhoor door de raadsheer-commissaris hebben toegevoegd dat het een dure auto betrof voor de wijk waarin deze reed respectievelijk dat de bestuurder van deze dure auto een Hindoestaans/Surinaamse man was en de bijrijder een Oost-Europees type, hetgeen een opvallende combinatie werd gevonden.
De Hoge Raad heeft in dat verband in zijn arrest van 1 november 2016 overwogen dat het eerste en vierde lid van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 geen aanwijzingen bevatten omtrent de selectie van de bestuurders ten aanzien van wie de in die bepalingen genoemde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Indien politieambtenaren bij de uitoefening van de hen op grond van die bepalingen toekomende controlebevoegdheden evenwel de te controleren persoon of personen hebben geselecteerd op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras, godsdienst of levensover-tuiging en in dat opzicht een niet gerechtvaardigd onderscheid hebben gemaakt, zal de rechter moeten bepalen welk rechtsgevolg in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden aan de onrechtmatigheid van de uitoefening van de controlebevoegdheid, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De Hoge Raad heeft in aansluiting daarop het navolgende overwogen:
“Bij verkeerscontroles als in deze zaak aan de orde kan een dergelijke bevinding in het bijzonder in beeld komen indien de selectie van het voor een verkeerscontrole in aanmerking komend voertuig uitsluitend of in overwegende mate is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van dat voertuig. Gelet op de betekenis die (…) is toegekend aan omstandigheden, als het (dure) type auto, de wijk waarin de auto reed en de firma die als kentekenhouder van de auto stond geregistreerd, is daarvan in het onderhavige geval niet gebleken.”
Hetgeen door de raadsman bij pleidooi is aangevoerd miskent dat het hof - gezien artikel 440, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en gegeven het gesloten stelsel van rechtsmiddelen - met inachtneming van deze uitspraak van de Hoge raad recht moet doen. Uit die uitspraak volgt dat het verweer in de onderhavige zaak, gelet op de hiervoor door het hof gedane vaststellingen, niet met vrucht kan worden gevoerd. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 3 juni 2013 opzettelijk – al dan niet in voorwaardelijke zin – hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en kan op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van hennep in een tas in de kofferbak van de door hem bestuurde auto, zodat de verdachte van het ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. E. van Die en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2017.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.