In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 werd gehandhaafd. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.348 opgegeven, maar had een aftrek van € 4.612 voor specifieke zorgkosten aangevoerd. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze aftrek niet geaccepteerd, wat leidde tot een aanslag van € 1.705 en een belastingrente van € 116. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd ter onderbouwing van de opgevoerde zorgkosten.
In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw een aftrek van € 2.800 voor specifieke zorgkosten bepleit, terwijl de Inspecteur, na wijziging van standpunt, een aftrek van € 2.210 wilde toestaan. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem opgevoerde zorgkosten. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de specifieke zorgkosten terecht niet in aftrek heeft geaccepteerd en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op een hogere aftrek dan het door de Inspecteur aangeboden bedrag.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, de aanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.138, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten van in totaal € 170 aan belanghebbende. De beslissing is op 30 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.