ECLI:NL:GHDHA:2017:2049

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
200.153.329/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en retentierecht in faillissementscontext

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen IJzerhandel [naam] B.V. en Unicum Schiedam B.V. naar aanleiding van de weigering van Unicum om bepaalde zaken af te geven die in het kader van een faillissement van [naam] Logistics Systems B.V. onder haar waren. IJzerhandel [naam] had de activa van [naam] Logistics gekocht van de curator, maar Unicum weigerde afgifte van de zaken met een beroep op haar retentierecht. Het hof beoordeelt of Unicum onrechtmatig heeft gehandeld door de afgifte te weigeren, en of de curator zijn recht op afgifte heeft geëist conform artikel 60 lid 2 van de Faillissementswet.

Het hof verwijst naar eerdere processtukken en oordeelt dat de curator in dit geval niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de afgifte van de zaken te eisen. De curator had aangekondigd een kort geding aan te spannen, maar heeft dit niet gedaan. Hierdoor heeft Unicum niet onrechtmatig gehandeld door de afgifte te weigeren. IJzerhandel [naam] had ook niet aangetoond dat zij de volledige openstaande vorderingen van Unicum had aangeboden, wat een voorwaarde zou zijn geweest voor het doorbreken van het retentierecht.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van IJzerhandel [naam] zijn afgewezen. IJzerhandel [naam] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de rol van de curator en de voorwaarden waaronder een retentierecht kan worden doorbroken in faillissementszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.153.329/02
Zaaknummer rechtbank : C/10/419118/ HA ZA 13-217

arrest van 18 juli 2017

inzake

IJzerhandel [naam] B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: IJzerhandel [naam] ,
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag,
tegen

Unicum Schiedam B.V.,

gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Unicum,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink te Breda
.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1. Het hof verwijst naar het tussenarrest van 2 september 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Bij memorie van grieven met productie heeft IJzerhandel [naam] acht grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Bij memorie van antwoord heeft Unicum de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

2. Het hof zal in hoger beroep uitgaan van de feiten die de rechtbank heeft vermeld onder 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis, nu die feiten enerzijds zijn gesteld en anderzijds onvoldoende zijn betwist dan wel vaststaan op grond van de inhoud van de – in zoverre niet bestreden – overgelegde producties.
3. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. IJzerhandel [naam] behoort tot de [naam] -groep. Tot die groep behoorde in de relevante periode ook [naam] Logistics Systems B.V. (verder: [naam] Logistics), waarvan de naam op 27 juli 2012 is gewijzigd in Rotterdam Kraanservice B.V. Unicum had een jarenlange handelsrelatie met [naam] Logistics. Op 14 augustus 2012 is [naam] Logistics (inmiddels dus Rotterdam Kraanservice B.V. geheten maar in het vervolg aan te duiden met haar oude naam) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Renzen tot curator. Op dat moment had Unicum in het kader van twee lopende opdrachten een aantal zaken (met name kraanonderdelen) van [naam] Logistics onder zich. Tevens had Unicum op dat moment een aantal onbetaalde facturen bij [naam] Logistics uitstaan. De curator heeft de activa van [naam] Logistics verkocht aan IJzerhandel [naam] . Van de verkochte activa maakte ook deel uit een lopende opdracht van opdrachtgever Holcim voor de bouw van een portaalkraan alsmede onderdelen van die portaalkraan zelf. De curator heeft Unicum bij brieven van 23 augustus en 4 september 2012 op de voet van artikel 60 lid 2 Fw verzocht c.q. gesommeerd tot afgifte van de zaken aan hem dan wel aan IJzerhandel [naam] , nu deze zaken tot de door IJzerhandel [naam] uit de boedel gekochte activa behoorden. Ook IJzerhandel [naam] zelf heeft aan Unicum afgifte verzocht van de zaken Van [naam] Logistics die Unicum onder zich had. Unicum heeft afgifte geweigerd met een beroep op haar retentierecht. Partijen hebben vervolgens onderhandeld over een door IJzerhandel [naam] te stellen bankgarantie. IJzerhandel [naam] heeft op of omstreeks 25 oktober 2012 een bankgarantie afgegeven waarna Unicum op 30 oktober 2012 de teruggehouden zaken heeft afgegeven.
4. In dit geding vordert IJzerhandel [naam] een verklaring voor recht dat Unicum jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar weigering om de zaken af te geven en veroordeling van Unicum tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 49.906,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. IJzerhandel [naam] stelt zich op het standpunt dat Unicum verplicht was de kraanonderdelen af te geven toen de curator gebruik maakte van zijn opeisingsrecht uit hoofde van artikel 60 lid 2 Fw. Door niet tot afgifte over te gaan, heeft Unicum derhalve gehandeld in strijd met een wettelijke plicht althans met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aldus IJzerhandel [naam] . Voorts betoogt IJzerhandel [naam] dat Unicum, door aan afgifte van de zaken de voorwaarde te verbinden dat niet alleen haar vorderingen op [naam] Logistics maar ook die op andere (rechts)personen uit het [naam] -groep zouden worden voldaan, alsmede vorderingen van een zustervennootschap van Unicum op (rechts)personen uit de [naam] -groep, onrechtmatig heeft gehandeld jegens IJzerhandel [naam] . IJzerhandel [naam] heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van de vertraging die is opgetreden toen Unicum weigerde de zaken af te geven totdat een bankgarantie met de door haar gewenste inhoud werd gesteld. Daardoor heeft het Holcim-project vertraging opgelopen en heeft IJzerhandel [naam] gevolgschade geleden. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Daartegen komt IJzerhandel [naam] in hoger beroep op.
5. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat Unicum niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens IJzerhandel [naam] door de enkele weigering de teruggehouden zaken af te geven na de brieven van de curator d.d. 23 augustus en 4 september 2012. Uitgangspunt is dat de in artikel 60 Fw neergelegde bevoegdheid van de curator om het retentierecht te doorbreken strekt ter behartiging door de curator van de belangen van de boedel (de gezamenlijke schuldeisers) en niet ter bescherming van de belangen van de (potentiële) koper van de zaken waarop het retentierecht rust. Het niet voldoen door Unicum aan de opeising als bedoeld in artikel 60 lid 1 Fw betekent derhalve niet, althans niet zonder meer, dat onrechtmatig is gehandeld jegens IJzerhandel [naam] . In dit geval heeft de curator geen gevolg gegeven aan zijn aankondiging een kort geding aanhangig te zullen maken indien Unicum de teruggehouden onderdelen niet binnen drie dagen zou afgeven. In het faillissementsverslag van 21 september 2012 vermeldt de curator dat de teruggehouden zaken zijn opgeëist maar dat er overleg wordt gevoerd tussen de advocaat van de [naam] -groep en de retentor over de wijze van afwikkeling. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een en ander erop wijst dat de curator de opeising op de voet van artikel 60 lid 2 Fw – in elk geval voorlopig – liet rusten en afwachtte of partijen overeenstemming zouden bereiken. Het hof wijst in dit verband ook op artikel 9.1 van de activa-overeenkomst tussen de curator en IJzerhandel [naam] , op grond van welke bepaling IJzerhandel [naam] van de curator kon verlangen dat hij zijn opeisingsrecht uitoefende. IJzerhandel [naam] heeft haar aanspraken jegens de curator op de voet van deze bepaling kennelijk niet (verder) uitgeoefend, althans niet van de curator geëist dat hij afgifte afdwong toen Unicum afgifte weigerde. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, heeft Unicum niet onrechtmatig gehandeld jegens IJzerhandel [naam] door geen gehoor te geven aan het verzoek dan wel de sommatie van de curator in zijn hiervoor bedoelde brieven. Grief V faalt derhalve. De grieven II, III en IV, die eveneens betrekking hebben op de vraag of Unicum onrechtmatig handelde door geen gehoor te geven aan het verzoek of de sommatie van de curator, behoeven in het licht van het voorgaande geen behandeling.
6. IJzerhandel [naam] heeft voorts aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Unicum onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door afgifte van de zaken te weigeren terwijl IJzerhandel [naam] aanbood de openstaande vordering van Unicum op [naam] Logistics met betrekking tot de Holcim-zaken te voldoen. […] , destijds interim-manager bij de [naam] -groep, heeft ter comparitie na aanbrengen verklaard dat hij op 22 augustus 2012 telefonisch aan [naam bestuurder] , bestuurder van Unicum, heeft aangeboden de kosten van de reeds uitgevoerde werkzaamheden aan de Holcim-zaken te betalen dan wel daarvoor een betalingsgarantie te geven tegen vrijgave daarvan. Volgens de verklaring van […] wilde Unicum echter ook betaling van andere facturen. Daarnaast wilde Unicum een vordering van een zustervennootschap betaald krijgen. Bij memorie van grieven heeft IJzerhandel [naam] wederom gesteld (onder 11) dat […] namens IJzerhandel heeft aangeboden om de door Unicum voor de zaken van Holcim gemaakte kosten zonder meer te betalen, zodra ze door IJzerhandel [naam] opgehaald zouden kunnen worden. IJzerhandel [naam] heeft voorts gesteld (memorie van grieven 12 en 16) dat zij Unicum nadrukkelijk heeft gewezen op het belang dat zij, IJzerhandel [naam] , bij de afgifte had en op de schade die zij zou lijden door vertraging van het Holcim-project als gevolg van de blokkade van de Holcim-zaken. IJzerhandel [naam] heeft voorts gesteld (memorie van grieven 16) dat haar raadsman Unicum schriftelijk heeft gewezen op de noodzaak van afgifte en op dreigende schade.
7. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het retentierecht van Unicum, gelet op de jarenlange handelsrelatie tussen Unicum en [naam] Logistics, zich ook uitstrekte tot eventuele vorderingen (facturen) wegens andere werkzaamheden (dan in verband met het Holcim-project) van Unicum voor [naam] Logistics. Dit bestrijdt IJzerhandel [naam] in hoger beroep ook niet. Tevens deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat Unicum geen retentierecht op de Holcim-zaken kon uitoefenen ter zake van vorderingen op andere (rechts)personen in de [naam] -groep, noch ter zake van vorderingen van andere, al dan niet aan Unicum gelieerde (rechts)personen.
8. IJzerhandel [naam] heeft niet gesteld dat zij betaling van alle openstaande facturen van Unicum op [naam] Logistics heeft aangeboden. De stellingen van IJzerhandel [naam] beperken zich tot het aanbod tot betaling van de Holcim-kosten (zie hiervoor onder 6). Het hof wijst in dit verband ook nog op de memorie van grieven onder 44, laatste volzin, waarin IJzerhandel [naam] stelt dat “gelet op de omvang van de gepretendeerde vorderingen waarop Unicum zich bij de weigering van afgifte beriep, kan worden aangenomen dat Unicum de zaken niet zou hebben afgegeven
ook wanneer IJzerhandel haar onverplicht een volledige betaling van de schuld van Kraanservice zou hebben aangeboden.” (cursivering toegevoegd). Aldus heeft IJzerhandel [naam] niet gesteld dat zij betaling van de volledige openstaande schuld van [naam] Logistics jegens Unicum heeft aangeboden. Daarom kan niet worden aangenomen dat Unicum ten onrechte het beroep op haar retentierecht heeft gehandhaafd, ook niet indien IJzerhandel [naam] , zoals zij stelt en Unicum betwist, betaling van de Holcim-kosten heeft aangeboden. Voor een bewijsopdracht aan IJzerhandel [naam] is, gelet op het voorgaande, geen aanleiding. De grieven VI tot en met VIII falen.
9. Nu alle grieven falen dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. IJzerhandel [naam] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2014;
- veroordeelt IJzerhandel [naam] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Unicum begroot op € 1.920,- voor griffierecht en op € 3.262,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, M. Flipse en D.A. Schreuder en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2017.