De beoordeling van het hoger beroep
13. [geintimeerde c.s.] betoogt dat geen sprake is van een rechtsgeldige verpanding door [X] Vastgoed aan DVEP van de gestelde vordering op [geintimeerde c.s.] omdat de eerdere cessie van deze vordering door [X] aan [X] Vastgoed niet rechtsgeldig was. Majoto heeft zich er in de procedure voor het hof op beroepen dat DVEP ten tijde van de verpanding te goeder trouw was en daarom wordt beschermd.
14. Artikel 3:84 BW bepaalt dat voor de overdracht van een goed moet zijn voldaan aan drie eisen. Er moet sprake zijn van (1) een levering, (2) krachtens geldige titel (3) door een beschikkingsbevoegde. Artikel 3:88 BW bepaalt dat ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, een overdracht van een recht op naam (zoals de vordering op [geintimeerde c.s.]) geldig is, indien de verkrijger te goeder trouw is en de beschikkingsonbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van beschikkingsonbevoegdheid van de toenmalige vervreemder. Uit artikel 3:98 BW volgt dat het voorgaande ook van toepassing is op de vestiging van een beperkt recht op een recht op naam (zoals een pandrecht op de vordering op [geintimeerde c.s.]).
15. Uit artikel 3:94 BW vloeit voort dat voor de levering van de vordering op [geintimeerde c.s.] is vereist een daartoe bestemde akte van cessie en mededeling van de cessie aan [geintimeerde c.s.]. Als wordt aangenomen dat mededeling niet heeft plaatsgevonden, dan geldt het volgende. De cessie van de vordering op [geintimeerde c.s.] door [X] aan [X] Vastgoed is niet rechtsgeldig geschied omdat de levering niet op de vereiste wijze heeft plaatsgevonden. Omdat de cessie niet rechtsgeldig was, was [X] Vastgoed op het moment van de verpanding van de vordering op [geintimeerde c.s.] aan DVEP niet beschikkingsbevoegd ten aanzien van deze vordering. Deze beschikkingsonbevoegdheid van [X] Vastgoed vloeit voort uit de ongeldigheid van de cessie van [X] aan [X] Vastgoed, die niet het gevolg was van beschikkingsonbevoegdheid van [X], aangezien het probleem was gelegen in de vereiste leveringshandelingen. Dit betekent dat als DVEP te goeder trouw was, de verpanding toch geldig is. Anders dan [geintimeerde c.s.] meent, is het bepaalde in artikel 3:88 BW dus wel degelijk van toepassing op de situatie die is ontstaan wanneer de mededeling van de cessie ontbrak.
16. Majoto heeft gesteld dat DVEP als verkrijger van het pandrecht te goeder trouw was. Dhr. [X] heeft ten tijde van de verpanding tegenover DVEP verklaard dat de vordering op [geintimeerde c.s.] was overgegaan van [X] naar [X] Vastgoed en dat daarom niet [X], maar [X] Vastgoed pandgever was. Dhr. [X] heeft de (door de advocaat van DVEP opgestelde) pandakte zelf(s) met de pen aangepast. DVEP is er dan ook vanuit gegaan, en mocht er ook vanuit gaan, dat [X] Vastgoed beschikkingsbevoegd was de vordering op [geintimeerde c.s.] aan haar te verpanden, zo stelt Majoto. DVEP had geen enkele reden of indicatie die aanleiding gaf om op enigerlei wijze te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de cessie van zes jaar eerder, welke cessie destijds in het kader van een bedrijfsovername had plaatsgevonden.
17. [geintimeerde c.s.] betoogt dat DVEP niet te goeder trouw was ten tijde van de verpanding van de vordering en voert daartoe het volgende aan. De akte van cessie van 5 januari 2009 vermeldt dat
“de cedent mededeling van deze overdracht van de vordering zal doen”.DVEP, die de akte naar eigen zeggen heeft gezien, wist derhalve dat op het moment van ondertekening van de akte van cessie nog geen mededeling van de cessie had plaatsgevonden. Dit is merkwaardig omdat blijkens de akte sprake is van een schriftelijke vastlegging van eerdere afspraken: blijkens artikel 1 van de akte van cessie zou de vordering per 31 december 2007 mondeling zijn overgedragen. In het jaar 2008 heeft dus geen mededeling plaatsgevonden. Het is, gelet hierop, volstrekt onwaarschijnlijk dat nadien (na ondertekening van de akte van cessie) wel een mededeling aan [geintimeerde c.s.] heeft plaatsgevonden. DVEP wist bij het aangaan van de verpanding dat geen mededeling had plaatsgevonden, althans diende daar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ernstig rekening mee te houden. DVEP heeft haar onderzoekverplichting verzaakt en was niet te goeder trouw bij het aangaan van de verpanding, aldus [geintimeerde c.s.].
18. Naar het oordeel van het hof is dit verweer van [geintimeerde c.s.] onvoldoende. Het feit dat in de akte van cessie van januari 2009 staat dat mededeling zal worden gedaan van de cessie aan [geintimeerde c.s.] betekent niet dat DVEP ten tijde van de verpanding in oktober 2012 er niet vanuit mocht gaan dat mededeling van de cessie inmiddels had plaatsgevonden. Dat uit de cessieakte van januari 2009 volgt dat mededeling op het moment van ondertekening van de akte nog niet had plaatsgevonden, terwijl de akte tevens vermeldt dat de vordering per 31 december 2007 (mondeling) is overgedragen, maakt dat niet anders. Het hof ziet niet in waarom dit het – zoals [geintimeerde c.s.] betoogt – volstrekt onwaarschijnlijk maakt dat na ondertekening van de akte wel mededeling aan [geintimeerde c.s.] heeft plaatsgevonden, temeer nu een “mondelinge overdracht” niet rechtsgeldig is en partijen door middel van de akte van cessie de kwestie kennelijk juridisch wilden formaliseren, waartoe niet alleen de akte, maar ook mededeling vereist was.
19. [geintimeerde c.s.] heeft verder aangevoerd dat artikel 2.3 van de door DVEP ondertekende pandakte bepaalt dat aan DVEP alle relevante informatie (en documentatie en stukken) met betrekking tot de (pretense) vordering op [geintimeerde c.s.] is verstrekt, en dat het DVEP moet zijn opgevallen dat een schriftelijke mededeling van de cessie ontbrak. Ook dit verweer faalt. Niet valt in te zien hoe hieruit zou volgen dat DVEP wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de cessie niet zou zijn meegedeeld, temeer nu een rechtsgeldige mededeling van een cessie ook mondeling kan geschieden.
20. Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van [geintimeerde c.s.] faalt. Dit betekent dat is komen vast te staan dat DVEP ten tijde van de verpanding van de vordering op [geintimeerde c.s.] te goeder trouw was en ervan uit mocht gaan dat [X] Vastgoed tot de verpanding bevoegd was. Dit betekent dat een (eventueel) gebrek in de levering van de vordering door [X] aan [X] Vastgoed, doordat de cessie niet aan [geintimeerde c.s.] zou zijn meegedeeld, niet aan de rechtsgeldigheid van de verpanding in de weg staat.
21. [geintimeerde c.s.] heeft er op gewezen dat DVEP in eerste aanleg tijdens de comparitie op de vraag van de rechter wat de rechtsgevolgen zouden zijn als de cessie niet geldig zou zijn, heeft geantwoord dat DVEP dan geen geldig pandrecht heeft verkregen. Anders dan [geintimeerde c.s.] meent, staat deze opmerking er niet aan in de weg dat Majoto bij het hof een beroep doet op de bescherming van artikel 3:88 juncto 3:98 BW. De herstelfunctie van het hoger beroep is hier juist voor bedoeld en niet kan worden gesteld dat DVEP in eerste aanleg (ondubbelzinnig) afstand heeft gedaan van een beroep op deze bepalingen.
22. De tijdens het pleidooi in hoger beroep ingenomen stelling dat de cessie nooit heeft plaatsgevonden (anders dan door het gegeven dat de mededeling daarvan ontbreekt) is een nieuwe stelling die bovendien niet van een voldoende onderbouwing is voorzien. Voor de conclusie dat de cessie-akte niet op 5 januari 2009 (bevoegd) is ondertekend is in de stellingen van [geintimeerde c.s.] geen enkele aanwijzing te vinden. Tijdens dit pleidooi heeft de advocaat van [geintimeerde c.s.] verder nog aangevoerd dat de pandakte is getekend namens een eenmanszaak [X] Vastgoed. Dit betoog is nieuw en kennelijk ingegeven door het feit dat de aanduiding “B.V.” ontbreekt. Dat er een eenmanszaak bestaat met de naam [X] Vastgoed is betwist en door [geintimeerde c.s.] niet onderbouwd, terwijl ook overigens moet worden aangenomen dat is bedoeld de besloten vennootschap [X] Vastgoed te binden.
23. De conclusie is dat grief 2 in het principaal appel slaagt. Gelet op die uitkomst heeft Majoto geen belang meer bij bespreking van grief 1 van het principaal appel.
24. Het slagen van grief 2 in het principaal appel brengt mee dat de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld, is ingetreden. [geintimeerde c.s.] heeft in incidenteel appel gegriefd tegen de verwerping door de rechtbank van haar stelling dat de vordering op [geintimeerde c.s.] inmiddels is verjaard. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vordering op [geintimeerde c.s.] niet is verjaard en verenigt zich met datgene wat de rechtbank in dit kader heeft overwogen. Wat [geintimeerde c.s.] in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot een andere uitkomst. Dat de ook door de rechtbank vermelde betalingen van € 519,29 per maand die met grote regelmaat door [geintimeerde c.s.] zijn gedaan geen rentebetalingen, maar “betalingen uit coulance” betreffen die [geintimeerde c.s.] heeft verricht omdat dhr. [X] aangaf dat hij zijn gezin niet meer komen onderhouden, en dat ook het betalingsvoorstel van [geintimeerde c.s.] van 27 december 2014 in dat licht moet worden bezien, heeft [geintimeerde c.s.] niet afdoende onderbouwd.
25. [geintimeerde c.s.] heeft ook nog aangevoerd dat als sprake zou zijn van een geldige verpanding en de vordering niet zou zijn verjaard, dan nog geldt dat zij niets verschuldigd is. [geintimeerde c.s.] betoogt dat het bedrag dat [geintimeerde c.s.] verschuldigd zou zijn uit hoofde van de facturen, verrekend mag worden met schade van tenminste € 120.000,00 die [geintimeerde c.s.] heeft geleden als gevolg van ondeugdelijke leveranties van [X]. Een deel van de leveranties waarop de facturen zien heeft [geintimeerde c.s.] niet eens ontvangen en leveranties die wel doorgingen bleken spint te bevatten. De schade bestaat uit gederfde omzet, extra arbeidsuren etc.
26. Het hof verwerpt het beroep op verrekening. De door [geintimeerde c.s.] gestelde toerekenbare tekortkomingen zijn onvoldoende (concreet) onderbouwd. Nu [geintimeerde c.s.] in dit opzicht niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, word niet toegekomen aan bewijslevering. Daarbij komt dat [X] - zoals Majoto heeft aangevoerd - niet in gebreke is gesteld, zodat ook om die reden geen sprake kan zijn van enige schadevergoeding die in verrekening kan worden gebracht. Dat in dit geval geen ingebrekestelling vereist was, heeft [geintimeerde c.s.] onvoldoende onderbouwd met relevante feiten en omstandigheden.
27. De conclusie is dat het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd. De vordering tot betaling van de onbetaald gebleven facturen van totaal € 99.768,33 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na de betreffende factuurdata.
28. Majoto vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 onder c BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit Besluit is echter blijkens artikel 3 daarvan slechts van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. Het hof stelt vast dat die situatie in dit geval niet aan de orde is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Nu Majoto niet heeft gesteld dat zij (of DVEP) daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zal het hof de vordering afwijzen
29. [geintimeerde c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof spreekt geen proceskostenveroordeling uit voor het incidenteel appel omdat dit onnodig is ingesteld. De devolutieve werking van het principaal appel bracht immers reeds mee dat het hof moest oordelen over de onderwerpen die [geintimeerde c.s.] in het incidenteel appel aan de orde stelt.
30. Nu het vonnis dat de rechtbank tussen [geintimeerde c.s.] en DVEP heeft gewezen wordt vernietigd, heeft DVEP recht op terugbetaling van de door haar aan [geintimeerde c.s.] betaalde proceskosten. Nu niet is gebleken dat DVEP deze vordering tot terugbetaling aan Majoto heeft gecedeerd, kan deze vordering niet jegens Majoto worden toegewezen.