ECLI:NL:GHDHA:2017:2197

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
200.184.636/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onderhuur via Airbnb door verhuurster van sociale woning

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van Stichting Woonstad Rotterdam tegen een geïntimeerde die sociale woningen verhuurt via Airbnb. De zaak betreft de vraag of de verhuurster, hier aangeduid als [geïntimeerde], schadevergoeding moet betalen aan Woonstad op basis van artikel 6:104 van het Burgerlijk Wetboek. Woonstad vordert een bedrag van € 4.960,-, dat is opgebouwd uit verhuurinkomsten en schoonmaakkosten. De geïntimeerde heeft erkend dat de winst aan Woonstad toekomt, maar betwist de hoogte van het gevorderde bedrag. Het hof heeft in eerdere arresten reeds naar de procedure verwezen en de geïntimeerde de gelegenheid gegeven haar verweer aan te vullen.

Het hof oordeelt dat de schoonmaakkosten van € 840,- niet als winst kunnen worden beschouwd en dus niet aan Woonstad hoeven te worden afgedragen. Voor de verhuurinkomsten van € 4.120,- stelt het hof dat er kosten in mindering moeten worden gebracht, waaronder een bedrag dat Airbnb in rekening brengt. Na beoordeling van de kosten en de door de geïntimeerde gemaakte uitgaven, komt het hof tot de conclusie dat de schadevergoeding die aan Woonstad moet worden toegewezen € 2.838,- bedraagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen op 15 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.184.636/01
Zaaknummer rechtbank : 3957182 CV EXPL 15-11510

Arrest van 15 augustus 2017

in de zaak van

Stichting Woonstad Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Woonstad,
advocaat: mr. S.A. den Engelsen te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.H.P. Dingenouts te Roterdam.

Het verdere geding

Voor het verloop van de procedure tot dan toe, verwijst het hof naar het arrest van 9 mei 2017. [geïntimeerde] werd daarbij in de gelegenheid gesteld een akte te nemen en zij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Nadien is opnieuw arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Ook hier verwijst het hof naar het tussenarrest van 9 mei 2017, bij de inhoud waarvan het blijft. [geïntimeerde] werd daarbij alsnog in de gelegenheid gesteld haar verweer tegen de gevorderde schadevergoeding aan te vullen.
2. Woonstad heeft op grond van art. 6:104 BW als schadevergoeding afdracht gevorderd van het bedrag dat [geïntimeerde] volgens haar aan winst heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat haar winst aan Woonstad toekomt. Haar verweer beperkt zich tot de hoogte van het gevorderde bedrag.
3. Het gevorderde bedrag van € 4.960, dat Woonstad heeft onderbouwd door middel van een opgave met een berekening, bestaat uit een component verhuringen ad € 4.120,- en een component schoonmaakkosten ad € 840,-. Het bedrag van de verhuringen is gebaseerd op 42 verhuringen van in totaal 52 nachten ad € 69,- per nacht voor twee personen en vanaf de derde persoon € 20,- extra. Daarbij is eenmaal een verhuring van een week gesteld op € 375,-vermeerderd met 7 x 2 x € 20,-, dus € 655,-. Daarnaast is Woonstad uitgegaan van 42 x schoonmaakkosten ad € 20.-, totaal € 840,-. Woonstad heeft een en ander gebaseerd op de gegevens die zij op de website van Airbnb waarnam.
4. [geïntimeerde] voert terecht aan dat de door Woonstad meegerekende schoonmaakkosten van totaal € 840 een vergoeding voor het schoonmaken vormen en niet voor het verblijf. De schoonmaakkosten gelden niet als winst die [geïntimeerde] heeft genoten en zij hoeft deze kosten niet aan Woonstad af te dragen.
5. Ten aanzien van het bedrag van € 4.120,- voor de verhuringen geldt het volgende.
[geïntimeerde] heeft reeds bij conclusie van antwoord gesteld dat zij half januari 2014 is begonnen met de verhuur en dat zij aanvankelijk € 59,- per nacht rekende. Woonstad heeft dat niet bestreden.
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde], die stelt pas vanaf half april 2014 € 69,- per nacht te berekenen, de eerste drie maanden € 59,- per nacht ontving en daarna € 69,-. De verhuringen zijn doorgegaan tot en met november. Schattenderwijs heeft een derde van de verhuringen tegen € 59,- en tweederde tegen € 69,- per nacht plaatsgevonden. Aangezien één verhuring een week ad € 655,- betrof, resteren van de 52 nachten 45 nachten, waarvan 15 op € 59,- en 30 op € 69,- per nacht gesteld zullen worden.
Dit betekent dat een bedrag van € 150,- in mindering zal worden gebracht op het door Woonstad becijferde bedrag van € 4.120,- dat [geïntimeerde] voor het verblijf van haar gasten zou hebben ontvangen. Nu [geïntimeerde] de door Woonstad aan dit bedrag ten grondslag gelegde gegevens voor het overige niet heeft betwist, stelt het hof het door [geïntimeerde] ontvangen bedrag voor het verblijf van haar gasten op € 3.970,-.
6. [geïntimeerde] voert terecht aan dat een aantal kosten daarop in mindering moet worden gebracht. Volgens haar brengt Airbnb een bedrag van € 3,- per nacht in rekening. Dat bedrag zal in mindering worden gebracht, dat betekent in totaal 52 x € 3 ,- = € 156,-.
7. Voorts stelt [geïntimeerde] de kosten van nutsvoorzieningen op € 5,-, van voorzieningen voor persoonlijke voorziening als wc-papier, shampoo en douchegel op € 2,-, gebruik van levensmiddelen als olijfolie, suiker, koffie, thee en kruiden op € 3,- en de inbreuk op haar privacy op € 15,-, alles telkens per persoon per nacht, aldus € 25,- per persoon per nacht.
8. Op zich acht het hof aannemelijk dat het verblijf van de gasten voor [geïntimeerde] telkens ook kosten met zich meebracht. Bij gebreke van enige verdere onderbouwing stelt het hof de vergoeding die haar daarvoor toekomt ex aequo et bono op € 8,- per persoon per nacht. Aan de hand van meergenoemde opgave van Woonstad komt het hof daarmee op een vergoeding van 122 x € 8,- = € 976,-.
9. Het hof volgt [geïntimeerde] echter niet in haar wens om haar maandelijkse huurbetaling aan Woonstad als kostenpost in rekening te brengen.
10. Het voorgaande betekent dat aan Woonstad als schadevergoeding een bedrag van
(€ 3.970 - € 156 - € 976 =) € 2.838,- zal worden toegewezen.
11. De slotsom is, dat Woonstad, hoewel zij een aantal grieven terecht heeft opgeworpen, geen succes heeft met het hoger beroep voor zover zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde vorderde. In zoverre wordt het vonnis bekrachtigd. Woonstad krijgt wel een schadevergoeding toegewezen van € 2.838,-. Aangezien zij die vordering voor het eerst in hoger beroep heeft ingesteld, zal het hof de proceskostenveroordeling van de eerste aanleg in stand laten. Omdat partijen in het hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 6 november 2015
en rechtdoende op de in hoger beroep vermeerderde eis
  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan Woonstad te betalen een bedrag van € 2.838,-;
  • verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.