In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van Stichting Woonstad Rotterdam tegen een geïntimeerde die sociale woningen verhuurt via Airbnb. De zaak betreft de vraag of de verhuurster, hier aangeduid als [geïntimeerde], schadevergoeding moet betalen aan Woonstad op basis van artikel 6:104 van het Burgerlijk Wetboek. Woonstad vordert een bedrag van € 4.960,-, dat is opgebouwd uit verhuurinkomsten en schoonmaakkosten. De geïntimeerde heeft erkend dat de winst aan Woonstad toekomt, maar betwist de hoogte van het gevorderde bedrag. Het hof heeft in eerdere arresten reeds naar de procedure verwezen en de geïntimeerde de gelegenheid gegeven haar verweer aan te vullen.
Het hof oordeelt dat de schoonmaakkosten van € 840,- niet als winst kunnen worden beschouwd en dus niet aan Woonstad hoeven te worden afgedragen. Voor de verhuurinkomsten van € 4.120,- stelt het hof dat er kosten in mindering moeten worden gebracht, waaronder een bedrag dat Airbnb in rekening brengt. Na beoordeling van de kosten en de door de geïntimeerde gemaakte uitgaven, komt het hof tot de conclusie dat de schadevergoeding die aan Woonstad moet worden toegewezen € 2.838,- bedraagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen op 15 augustus 2017.