ECLI:NL:GHDHA:2017:2274

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
2200249514
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor brandstichting en uitlokking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2014. De verdachte, geboren in 1969, was beschuldigd van brandstichting en uitlokking van brandstichting in een bedrijfspand te Zwijndrecht op 28 februari 2013. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor de subsidiaire tenlasteleggingen, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden en een proeftijd van 2 jaren.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 25 augustus 2016 en 27 juli 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor de verdachte vroeg voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van een van de brandstichters, in overweging genomen. De getuige verklaarde dat hij door een derde, [betrokkene 1], was benaderd om de brand te stichten, en dat de verdachte daar geen directe betrokkenheid bij had.

Het hof oordeelde dat de belastende verklaringen niet wettig en overtuigend bewezen konden worden verklaard. De verklaringen waren gebaseerd op horen zeggen en de bewijsvoering was onvoldoende om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering en de noodzaak van directe betrokkenheid bij strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002495-14
Parketnummer: 10-680353-13
Datum uitspraak: 10 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 25 augustus 2016 en op 27 juli 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand (gelegen aan [adres]), immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat deel van dat bedrijfspand geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de in dat bedrijfspand aanwezige goederen en/of voor de belendende woningen en/of kantoren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of die belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
1. subsidiair:
[Betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans ieder voor zich, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in een bedrijfspand (gelegen aan [adres]), immers heeft/hebben die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of hun mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat deel van dat bedrijfspand geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de in dat bedrijfspand aanwezige goederen en/of voor de belendende woningen en/of kantoren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of die belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was, welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 28 februari 2013 te Zwijndrecht en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of het verschafffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door: - die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] te benaderen en/of te vragen om dat bedrijfspand in de brand te steken en/of - die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen;
2 primair:
hij op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft gesticht in een bedrijfspand, gelegen aan [adres], zijnde een tegen brandgevaar verzekerd goed, althans enig tegen brandgevaar verzekerd goed, door (open) vuur in contact te brengen met (een onderdeel van) dat bedrijfspand;
2 subsidiair:
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft/hebben gesticht in een bedrijfspand, gelegen aan [adres], zijnde een tegen brandgevaar verzekerd goed, althans enig tegen brandgevaar verzekerd goed, door (open) vuur in contact te brengen met (een onderdeel van) dat bedrijfspand, welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 28 februari 2013 te Zwijndrecht en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of het verschafffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door: - die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] te benaderen en/of te vragen om dat bedrijfspand in de brand te steken en/of - die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Derhalve dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof dat een van de brandstichters, [betrokkene 2], nadat hij onherroepelijk hiervoor is veroordeeld, door de raadsheer-commissaris is gehoord als getuige in deze zaak.
Bij die gelegenheid heeft hij onder meer verklaard dat hij terecht is veroordeeld voor de onderhavige brandstichting en door [betrokkene 1] (het hof begrijpt [betrokkene 1]) is benaderd voor deze brandstichting en het [betrokkene 1] is geweest die [betrokkene 2] heeft gevraagd mee te helpen aan de bewuste brandstichting.
Weliswaar stelt [betrokkene 2] dat die brandstichting ‘van verdachte vandaan komt’, maar het was [betrokkene 1] die [betrokkene 2] dit heeft verteld. Uitdrukkelijk geeft [betrokkene 2] aan dat hij van [betrokkene 1] heeft vernomen dat er ongeveer 200.000 euro van de verzekering zou vrijkomen en dat hij daar zelf geen contact over heeft gehad met [verdachte]. Voorts komt in die verklaring naar voren dat het de waarheid is dat de verdachte destijds best wel bang was en de getuige zijn afgeluisterde uitlating dat ‘wij hem al helemaal hebben uitgemolken’, voor zich spreekt. Daarnaast geeft [betrokkene 2] aan dat de verdachte ‘best wel in de penarie zat’ en [betrokkene 1] een van degene was die daar mee te maken had.
Uit deze verklaring is derhalve onder meer naar voren gekomen dat de belastende verklaring van [betrokkene 2] jegens de verdachte is gebaseerd op mededelingen van [betrokkene 1], en dus een verklaring betreft over wetenschap van horen zeggen.
Naar het oordeel van het hof komt, anders dan bij de behandeling van deze strafzaak door de rechtbank, door deze bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van horen zeggen van [betrokkene 2], het voor het bewijs te bezigen afgeluisterde telefoongesprek van [betrokkene 2] met zijn vader, thans als bewijs jegens de verdachte in een ander daglicht te staan.
Gelet op hetgeen voorts nog ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, heeft het hof dan ook onvoldoende de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. R.F. de Knoop en mr. E.P.J. Myjer, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 augustus 2017.
mr. E.P.J. Myjer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.