In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was schuldig bevonden aan het uitgeven van een vals bankbiljet van € 50,- en was daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met de aanpassing dat de gevangenisstraf zou worden omgezet in een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een horloge en armband. Hij ontkende te weten dat het biljet vals was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van het biljet op het moment van verkrijging. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De verdachte had opzettelijk een vals bankbiljet uitgegeven, wat het hof kwalificeerde als opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
De strafmotivering van het hof hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte, door valse biljetten in omloop te brengen, het vertrouwen in de economie ondermijnde. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte, werd een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, maar verving deze door een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.