ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
22-005150-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het uitgeven van een vals bankbiljet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was schuldig bevonden aan het uitgeven van een vals bankbiljet van € 50,- en was daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met de aanpassing dat de gevangenisstraf zou worden omgezet in een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een horloge en armband. Hij ontkende te weten dat het biljet vals was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van het biljet op het moment van verkrijging. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De verdachte had opzettelijk een vals bankbiljet uitgegeven, wat het hof kwalificeerde als opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.

De strafmotivering van het hof hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte, door valse biljetten in omloop te brengen, het vertrouwen in de economie ondermijnde. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte, werd een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, maar verving deze door een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005750-16
Parketnummer(s): 09-226227-16 en 09-819031-14 (TUL)
Datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 december 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het (thans primair) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-819031-14 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2016 te Leiden althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van
50 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven, die verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 november 2016 te Leiden, althans in Nederland, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering tenuitvoerlegging. Naar de mening van de advocaat-generaal dient deze vordering te worden toegewezen, met dien verstande dat de gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de bankbiljetten heeft nagemaakt of vervalst, dan wel dat hij wetenschap had van de valsheid van de bankbiljetten ten tijde van het verkrijgen daarvan, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het geld afkomstig was van de verkoop van een horloge en armband. De verdachte had de spullen verkocht aan een jongen die hij uit de stad kende. Na ontvangst van het geld heeft hij dit direct als pakketje in zijn broekzak gestopt.
De verdachte heeft ontkend van de valsheid van het geld te hebben geweten op het moment dat hij het geld ontving. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat hij ten tijde van de verkrijging van de biljetten wetenschap had van de valsheid ervan.
Nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen evenmin kan volgen dat hij de bankbiljetten zelf heeft nagemaakt of vervalst is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks5 november 2016 te Leiden
, althans in Nederland,opzettelijk een
of meervals
e of vervalstebankbiljet
(ten)van 50 euro heeft uitgegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot het opzet van de verdachte overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft bij een Albert Heijn To Go een pakje sigaretten willen kopen en daartoe een vals biljet van € 50,00 aan de kassamedewerker overhandigd. Deze medewerker vond het biljet vreemd aanvoelen en dacht dat het een vals biljet was. Naar het oordeel van het hof had het ook voor de verdachte, die het biljet ook in handen heeft gehad, duidelijk moet zijn geweest dat er met het biljet iets aan de hand was.
Dit geldt te meer nu uit het proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek en het proces-verbaal van bevindingen van A.H.F. de Moedt, hoofdagent van politie, blijkt dat de uiterlijke kenmerken van het bij de verdachte aangetroffen biljet in grote mate afwijken van een soortgelijk origineel € 50,00 biljet.
Door desondanks het biljet aan de kassamedewerker te overhandigen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aankoop werd gedaan met een vals bankbiljet, zodat hij heeft gehandeld met het opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitgeven van een vals bankbiljet van € 50,-. De economie is gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde (daarop vermelde) waarde kan worden toegekend. Door valse biljetten in omloop te houden wordt dit essentiële economische principe ondergraven en worden personen die in ruil voor deze biljetten goederen afstaan financieel gedupeerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank
's-Gravenhage van 10 november 2014 onder parketnummer
09-819031-14 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de in dat vonnis genoemde bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, met dien verstande dat naar de mening van de advocaat-generaal de gevangenisstraf kan worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats daarvan zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 213 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2014, parketnummer 09-819031-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, te vervangen door: een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. M.C.R. Derkx,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 mei 2017.