Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeeld om na betekening van dit vonnis op eerste schriftelijke verzoek van een door de vrouw in te schakelen notaris binnen vijf dagen volledige medewerking te verlenen aan de door het hof Den Haag bij beschikking van 12 november 2014 gelaste goederenrechtelijke levering aan de vrouw – zonder verdere verrekening van de waarde – van het zuidelijke deel van het perceel (onroerend goed) in Suriname, gelegen [adres] te Suriname. Daarbij is een dwangsom bepaald van € 1.000,- voor iedere dag dat de man met voormelde veroordeling in gebreke is/blijft, met een maximum van € 100.000,-, welke dwangsom voor matiging vatbaar is op de wijze als bepaald in r.o. 4.2 van het bestreden vonnis.
Voorts is de vordering in reconventie van de man, kort gezegd om de vrouw te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan een derde, afgewezen.
De proceskosten zijn, zowel in conventie als in reconventie, gecompenseerd.
2. De man vordert dat het dit hof moge behagen om bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- in conventie: de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
- in reconventie: de vordering van de man in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en:
I de vrouw te veroordelen om met onmiddellijke ingang na betekening van het te wijzen arrest aan haar mee te werken aan de verkoop en overdracht van de woning aan een derde, gelegen aan de [adres] te Den Haag, middels een door de man aan te wijzen makelaar tegen een vraagprijs van € 225.000,- en een laatprijs van € 189.000,- en, wanneer de vrouw hiertoe weigerachtig blijft;
II te bepalen dat dit arrest in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw in respectievelijk de verkoopopdracht van de makelaar en die in het koop- en verkoopcontract met de koper;
III te bepalen dat het te wijzen arrest in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw, waarbij het arrest geldt als volmacht van de vrouw aan de man inzake de ondertekening van een door de notaris op te stellen akte van levering, en ondertekening van alle daarbij behorende onderhandse stukken van de hypotheekbank met betrekking tot het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid aangaande de woning aan het [adres] Den Haag, indien de vrouw weigerachtig is aan het onder III bepaalde te voldoen;
IV met veroordeling van de vrouw om de helft van de kosten van de makelaar en de notaris en de met de verkoop samenhangende kosten te voldoen, alsmede de kosten van de hypotheekbank voor zover die verschuldigd zouden zijn;
- althans: een door het hof in goede justitie te bepalen andere voorziening te treffen;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, zowel in eerste als in tweede aanleg, onder de bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen aan de man zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3. De vrouw vordert dat het hof de man in zijn vordering in conventie en reconventie tot vernietiging van het bestreden vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vordering van de man als ongegrond zal afwijzen, zulks onder bekrachtiging van het bestreden vonnis, en met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Enige achtergrondinformatie
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn in 1980 te Suriname met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2014 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheiding op 18 juli 2014 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Bij deze beschikking is voorts de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij onder meer is bepaald dat de voormalige echtelijke woning aan [adres] Den Haag, aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw in staat is de financiering van de echtelijke woning te verkrijgen en de bank bereid is de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan.
Bij beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 heeft het hof geoordeeld dat de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen, te weten onroerend goed te Suriname, heeft verzwegen als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. Partijen zijn bij die beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, gelast over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de vrouw – zonder verdere verrekening van de waarde – van het aan de zijde van de man in de gemeenschap toegevallen aandeel in het onroerend goed te Suriname.
Omdat de man niet meewerkte aan deze levering, heeft de vrouw de procedure in kort geding aanhangig gemaakt en is de man veroordeeld volledige medewerking te verlenen aan voornoemde door het hof Den Haag gelaste goederenrechtelijke levering, waarbij een dwangsom aan de man is opgelegd voor iedere dag dat hij met voormelde veroordeling in gebreke is/blijft. Deze veroordeling met de daarbij opgelegde dwangsom is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man heeft in het kort geding in reconventie gevorderd de vrouw te veroordelen mee te werken aan verkoop van de voormalige echtelijke woning tegen een bepaalde vraag- en laatprijs en, voor het geval de vrouw deze medewerking niet verleent, te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekeningen van de vrouw gedurende de verkoop en levering van de woning. Deze vordering zijn door de voorzieningenrechter afgewezen.
5. In het hoger beroep is aan de orde de vraag of er een rechtsgrond is op grond waarvan de man thans zijn medewerking dient te verlenen aan de goederenrechtelijke levering in Suriname aan de vrouw. Voorts is aan de orde de veroordeling van de vrouw om haar medewerking te verlenen aan de verkoop aan een derde van de voormalige echtelijke woning .
6. Het spoedeisend belang vloeit ook in hoger beroep nog voort uit de aard van de gevraagde voorziening, zodat het hof over de voorliggende vorderingen zal oordelen.
Medewerking man aan goederenrechtelijke levering onroerend goed te Suriname?
7. De man stelt dat er thans geen rechtsgrond is om hem te veroordelen om mee te werken aan de goederenrechtelijke levering van het onroerend goed in Suriname. Het Surinaamse recht kent geen vervangende rechterlijke toestemming van een vonnis van een Nederlandse rechter. De vrouw dient dan ook eerst te beschikken over een exequatur van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 van de Surinaamse rechter. De vrouw moet daartoe de exequaturprocedure van het Verdrag van 1976 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken (hierna: het Verdrag) volgen. De titel voor levering van het perceel (onroerend goed) is dan de exequatur op de voormelde beschikking van het hof Den Haag. Pas na de verkregen exequatur kan van de man worden verlangd dat hij zijn medewerking verleent aan de levering bij een door een Surinaamse notaris in Suriname opgemaakte authentieke akte en dan onder kennisneming van de afgegeven exequatur zoals de rechtszekerheid verlangt. De vrouw heeft een notaris in Nederland benaderd om de overdracht van het onroerend goed te realiseren op basis van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014. Zij heeft echter op geen enkele manier onderbouwd dat zij reeds beschikt over de vereiste exequatur van de Surinaamse kantonrechter.
Nu de man nog niet gehouden is zijn medewerking te verlenen aan de levering van het onroerend goed, althans er nog geen concreet uitzicht is op welke termijn hij dit zal moeten doen, is het opleggen van een dwangsom voorbarig. Subsidiair meent de man dat het opgelegde maximum van de dwangsom van € 100.000,- buitensporig is en in geen enkele verhouding staat tot het belang dat de vrouw heeft bij het verlenen van zijn medewerking. De waarde van het onroerend goed bedraagt volgens eigen taxatie van de vrouw immers € 45.000,-. De man verzoekt het hof dan ook, voor zover een dwangsom opgelegd zou worden, deze in goede justitie te bepalen.
8. De vrouw voert verweer en stelt dat de man door de voorzieningenrechter is veroordeeld zijn volledige medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014, niets meer en niets minder. Een exequatur voor het verlenen van deze medewerking (middels het verlenen van een volmacht of door het verrichten van een andere (rechts)handeling als de notaris dat aangeeft) is niet vereist. De voorzieningenrechter heeft zich hier in r.o. 4.1 van het bestreden vonnis ook al over uitgelaten. De man is al twee jaar in gebreke gebleven met het verlenen van medewerking aan voornoemde beschikking van het hof Den Haag. De man is met de veroordeling in die beschikking niet gelukkig, doch hij heeft deze uitkomst met zijn leugenachtige houding met betrekking tot zijn bezit van onroerend goed in Suriname tijdens de echtscheidingsprocedure geheel aan zichzelf te wijten. De man wilde onder de verdeling uitkomen en wil dat tot op de dag van vandaag kennelijk nog steeds.
Nu is gebleken dat de man op geen enkele andere manier in beweging te krijgen is, heeft de voorzieningenrechter aan zijn veroordeling terecht een dwangsom gekoppeld. De hoogte van de dwangsom staat qua bedrag en maximum in een redelijke verhouding tot het belang dat de vrouw heeft bij levering van het onroerend goed en de halsstarrige weigerachtige houding van de man.
9. Het hof overweegt als volgt. Het hof Den Haag heeft bij beschikking van 12 november 2014, uitvoerbaar bij voorraad, partijen gelast over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de vrouw – zonder verdere verrekening van de waarde – van het aan de zijde van de man in de gemeenschap toegevallen aandeel in het onroerend goed te Suriname. De man dient uitvoering te geven aan een rechterlijke beslissing, tenzij komt vast te staan dat hij in een onmogelijke positie verkeert om aan deze beslissing uitvoering te kunnen geven dan wel dat er voor hem een noodsituatie ontstaat indien hij uitvoering moet geven aan de rechterlijke beslissing. Naar het oordeel van het hof is er voor de man geen enkel relevant juridisch beletsel dat maakt dat hij geen uitvoering kan geven aan de beschikking van dit hof van 12 november 2014, waarbij de man is veroordeeld om zijn eigendom aan de vrouw over te dragen. Door bij de notaris te verschijnen in Suriname dan wel door een notariële volmacht te verstrekken kan de man op een eenvoudige wijze ervoor zorg dragen dat de notariële akte wordt verleden en levering aan de vrouw plaatsvindt. Het argument dat de vrouw een exequatur moet hebben snijdt geen hout, want de verplichting volgt uit de beschikking terwijl een exequatur enkel een executiehandeling is. De rechtsgrond voor de door de man te verlenen medewerking is dan ook gegeven in de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014.
10. De man stelt in randnummer 32 nog dat hij om een andere reden niet aan de veroordeling van de voorzieningenrechter kan voldoen, en wel omdat het onroerend goed in kwestie niet alleen aan hem toebehoort. Het onroerend goed behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, zodat de man en de vrouw gezamenlijk tot dit onroerend goed gerechtigd zijn. Levering van het gehele onroerend goed door de man aan de vrouw leidt volgens de man derhalve niet tot eigendomsverkrijging van het onroerend goed door de vrouw omdat de man niet alleen beschikkingsbevoegd is ten aanzien van het onroerend goed.
11. Het hof gaat aan deze stelling van de man voorbij. Immers, in de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 heeft het hof partijen gelast over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de vrouw van het aan de zijde van de man in de gemeenschap toegevallen aandeel in het onroerend goed. Dat het onroerend goed tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort laat onverlet dat de man de benodigde rechtshandelingen kan en dient te verrichten om zijn eigendom in dat onroerend goed aan de vrouw over te dragen. De formulering van de beslissing van het hof impliceert dat ook de vrouw de nodige rechtshandelingen hiertoe moet verrichten; dat zij hiertoe zal overgaan staat niet ter discussie.
12. Met betrekking tot de dwangsom oordeelt het hof als volgt. Gezien de weigerachtige houding van de man alsmede het feit dat de man op eenvoudige wijze zijn volledige medewerking kan verlenen aan de door het hof Den Haag bij beschikking van 12 november 2014 gelaste goederenrechtelijke levering aan de vrouw, acht het hof de door de voorzieningenrechter bepaalde dwangsom niet onredelijk. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de dwangsom voor matiging door de rechter vatbaar is zoals in r.o. 4.2 van het bestreden vonnis is bepaald.
Verkoop voormalige echtelijke woning en veroordeling medewerking vrouw hieraan?
13. De man is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte het al dan niet in de verkoop zetten van de voormalige echtelijke woning koppelt aan de tegeldemaking van het onroerend goed in Suriname. De vrouw verwijst naar een waarde van het onroerend goed in Suriname van € 45.000,-. Deze waarde is echter gebaseerd op een oude taxatie van voor de devaluatie van de Surinaamse dollar in november 2015 met 20%. De Surinaamse dollar is sindsdien in een glijvlucht beland. De vrouw is voor de verkoop afhankelijk van een aldaar wonende Surinaamse koper. De vrouw levert geen bewijs dat zij geïnteresseerden zou hebben voor de door haar genoemde verkoopwaarde. De vrouw zal, gelet op haar inkomen, een aanzienlijk bedrag (volgens haarzelf € 80.000,-) moeten overbruggen om de op de voormalige echtelijke woning rustende hypothecaire lening te kunnen oversluiten. De opbrengst van de verkoop van het onroerend goed in Suriname zal daar niet voldoende voor zijn. De man is van mening dat, gelet op de onzekerheid over het moment van verkoop van het onroerend goed in Suriname en de hoogte van de koopsom, niet van hem kan worden verlangd dat hij nog langer in een onverdeeldheid aangaande de woning moet blijven. De vrouw heeft op geen enkele manier onderbouwd dat de bank bereid is om hem uit de hoofdelijkheid aangaande de hypothecaire geldlening te ontslaan. Dat dit door de man komt, zoals de voorzieningenrechter oordeelt, is niet juist nu het initiatief bij de vrouw ligt om eerst een exequatur te vragen voor de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014. De vrouw heeft bij de echtscheidingsbeschikking in 2014 het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning voor de duur van 6 maanden gekregen, maar zij woont er nog steeds en de man draagt de risico’s van de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw kan kennelijk alleen met onderhuur, waarvoor noch de man noch de bank overigens toestemming hebben verleend, de hypotheeklasten blijven betalen.
De man is dan ook van mening dat de voormalige echtelijke woning thans moet worden verkocht aan een derde en vordert de veroordeling van de vrouw om haar medewerking aan de verkoop en levering te verlenen.
13. De vrouw is van mening dat de voorzieningenrechter juist heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de vrouw nog niet in staat is geweest de benodigde financiering voor de woning te krijgen, mede afhankelijk is van het te gelde maken van het onroerend goed in Suriname en dat het de vrouw niet kan worden tegengeworpen dat het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid thans nog niet is gerealiseerd nu de man zelf in gebreke is gebleven op dit punt aan de beschikking van het hof Den Haag te voldoen. Het feit dat de voormalige echtelijke woning nog altijd niet verdeeld is, is volledig te wijten aan de man. De vrouw heeft de woonlasten sinds de echtscheiding altijd onverkort zelf voldaan. Zij verhuurt de woning niet en haar familie staat borg voor de hypotheeklasten tot het moment waarop het onroerend goed in Suriname te gelde is gemaakt. De financiële situatie van de vrouw is, daargelaten de onjuistheid van de analyse door de man hiervan, irrelevant.
14. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist dat de vorderingen van de man prematuur zijn en niet voor toewijzing vatbaar. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Bij de echtscheidingsbeschikking van 6 februari 2014 is bepaald dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld, onder voorwaarde dat de vrouw in staat is de financiering van de woning te verkrijgen en de bank bereid is de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat eerst na verkoop van het onroerend goed in Suriname beoordeeld kan worden of de vrouw, al dan niet met aanvullende financiering, in staat is om de overname van de voormalige echtelijke woning te financieren. Een redelijke afweging van de belangen van partijen brengt met zich dat de vrouw hiertoe de gelegenheid wordt geboden. Nu het, zoals uit het vorenstaande blijkt, aan de man zelf te wijten is dat het onroerend goed in Suriname nog niet aan de vrouw is overgedragen en derhalve nog niet door haar kan worden verkocht, kan aan de vrouw niet worden tegengeworpen dat de man nog niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen. Voorts heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat de vrouw thans niet in staat is de maandelijkse lasten van de voormalige echtelijke woning te voldoen, zodat zijn risico met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid thans ook zeer beperkt is.
De grief van de man slaagt derhalve niet.
15. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
16. Derhalve wordt als volgt beslist.