ECLI:NL:GHDHA:2017:2667

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
22-005369-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • B. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing van strafzaak naar ander gerechtshof afgewezen

In deze zaak heeft de verdachte verzocht om zijn strafzaak te verwijzen naar een ander gerechtshof. De redenen hiervoor waren dat de verdachte aangifte had gedaan tegen een raadsheer van het gerechtshof Den Haag en dat hij in het verleden advocaat was geweest in het arrondissement Den Haag. Het gerechtshof heeft het verzoek van de verdachte afgewezen. Tijdens de zitting op 27 juni 2017 heeft het hof het onderzoek hervat in dezelfde samenstelling. De verdachte heeft verklaard dat hij geen wrakingsverzoek wenst in te dienen tegen de raadsheren in de huidige strafzaak. Het hof heeft de relevante wetgeving, met name artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, in overweging genomen. Dit artikel stelt dat een zaak kan worden verwezen naar een ander gerechtshof indien er sprake is van betrokkenheid van het gerechtshof. Het hof heeft vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat de verdachte aangifte heeft gedaan tegen een raadsheer, geen betrokkenheid oplevert die verwijzing rechtvaardigt. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij al zeven jaar geen advocaat meer is en er geen lopende zaken zijn waarbij hij betrokken is. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Daarom heeft het hof het verzoek tot verwijzing afgewezen en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, zodat het dossier kan worden gecompleteerd.

Uitspraak

Ter terechtzitting van 27 juni 2017 te 13:00 uur hervat het gerechtshofin dezelfde samenstelling het onderzoek ter terechtzitting.
Voorts is aanwezig mr. B. van Roessel, advocaat-generaal.
De verdachte antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De voorzitter deelt als beslissing op het verzoek van de verdachte mede:
Ter terechtzitting in hoger beroep op 13 juni 2017 heeft de verdachte verzocht zijn strafzaak te verwijzen naar een ander gerechtshof. Hiertoe heeft hij twee redenen aangevoerd. Ten eerste heeft de verdachte gesteld dat hij aangifte heeft gedaan tegen een raadsheer van het gerechtshof Den Haag. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat hij advocaat is geweest in het arrondissement Den Haag en in die functie bij de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag heeft opgetreden. De verdachte stelt in dit verband dat het gebruikelijk is een zaak tegen een (voormalige) advocaat niet te behandelen in het arrondissement waar die (voormalige) advocaat werkzaam is (geweest). De verdachte heeft voorts desgevraagd nadrukkelijk aangegeven dat hij geen wrakingsverzoek wenst in te dienen tegen de raadsheren in de nu aanhangige strafzaak bij het gerechtshof.
De verdachte heeft stukken ter onderbouwing van zijn verzoeken aan het gerechtshof doen toekomen. Het gerechtshof ziet geen aanleiding voor een nadere regiezitting en zal op het verzoek van de verdachte beslissen.
Gelet op artikel 60 van de Wet op de Rechterlijk Organisatie (Wet RO) jo. artikel 16 van de Wet op de Rechterlijke Indeling heeft het gerechtshof Den Haag in hoger beroep over het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 november 2016 onder parketnummer 09-837070-15 te oordelen.
Op grond van artikel 62b van de Wet RO kan een zaak ter verdere behandeling worden verwezen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Voor een toelichting op het huidige artikel 62b van de Wet RO heeft de wetgever verwezen naar de toelichting op artikel 46b van die wet.
In de parlementaire stukken is de volgende toelichting op artikel 46b van de Wet RO gegeven:
‘[Het voorgestelde artikel 46b] maakt verwijzing naar een andere rechtbank (lees: gerechtshof) mogelijk indien naar het oordeel van de verwijzende rechtbank door ‘betrokkenheid van de rechtbank’ behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. Deze formulering omvat niet alleen gevallen waarin een rechtbankmedewerker partij of betrokkene is bij de zaak, maar maakt verwijzing ook mogelijk als bijvoorbeeld de rechtbank zelf partij is (bijvoorbeeld bij een geschil over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning) of als sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft (…). Artikel 46b zal vanzelfsprekend ook toegepast kunnen worden, indien sprake is van een geschil waarbij niet een rechtbankmedewerker, maar een medewerker van het arrondissementsparket betrokken of partij is.’ (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 891, nr. 3, p. 52-53).
Gelet op het voorgaande en ook overigens is het gerechtshof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte aangifte heeft gedaan tegen een raadsheer, werkzaam in een andere sector van het gerechtshof Den Haag en met overigens geen zaaksgerelateerde relatie met de strafsector van dit gerechtshof, geen betrokkenheid van het gerechtshof oplevert in de zin van art. 62b Wet RO waardoor een verwijzing naar een ander gerechtshof zou dienen te volgen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken.
Met betrekking tot de door de verdachte gestelde reden dat hij advocaat is geweest in het arrondissement Den Haag en (ook) reeds daarom verwijzing plaats moet vinden, overweegt het gerechtshof als volgt.
Indien een verdachte advocaat is of is geweest in het arrondissement Den Haag, kan dat reden zijn voor verwijzing naar een ander gerechtshof. Het gerechtshof verwijst naar de hiervoor genoemde terzake doende passage uit de Memorie van Toelichting. Er geldt echter geen algemeen verbod tegen behandeling door het gerechtshof van dergelijke zaken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat hij reeds zeven jaren geen advocaat meer is en dat er tevens geen zaken meer lopen waarbij hij is betrokken. Nu er reeds geruime tijd is verstreken, sinds de verdachte naar zijn zeggen als advocaat optrad bij het gerechtshof Den Haag, en er geen zaken meer lopen waarbij de verdachte is betrokken, is naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake van betrokkenheid in de zin van art. 62b Wet RO.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake van betrokkenheid van het gerechtshof die verwijzing naar een andere gerechtshof gewenst maakt zoals bedoeld in art. 62b Wet RO.
Het gerechtshof wijst het verzoek van de verdachte tot het verwijzen van de strafzaak naar een ander gerechtshof derhalve af en schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd zodat het dossier kan worden gecompleteerd.
Het gerechtshof, gehoord de verdachte en de advocaat-generaal,
schorsthierop het onderzoek
voor onbepaalde tijd;
wijst afhet verzoek van de verdachte tot verwijzing van de strafzaak naar een ander gerechtshof;

verzoekt de advocaat-generaal het dossier te completeren;

beveelt
de oproepingvan de
verdachteen de
benadeelde partijenvoor de nadere terechtzitting;

stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal.

Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.