Verdeling
Beroep op artikel 1:164 BW
23. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld als bedoeld in artikel 1:164 BW. Volgens de man dient zij de gelden die zij van de gemeenschappelijke rekeningen heeft opgenomen om haar advocaatkosten te betalen, derhalve aan de huwelijksgemeenschap te vergoeden. De rechtbank heeft verzuimd hierover een gemotiveerde beslissing te nemen.
24. De vrouw verweert zich daartegen en stelt dat partijen hebben afgesproken de advocaatkosten te voldoen van de gezamenlijke rekening. Toen het partijen niet lukte tot overeenstemming te komen, heeft de vrouw in november 2015 een andere advocaat gezocht, en de facturen van die advocaat voldaan van haar eigen rekening.
25. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde bankafschriften (productie 8 bij verweerschrift in incidenteel appel) blijkt dat de advocaatkosten van beide partijen vóór de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zijn betaald van de gemeenschappelijke rekening van partijen. Er zijn derhalve gemeenschapsschulden betaald. Dat de kosten van de advocaat van de vrouw hoger waren dan die van de man, doet daaraan niet af. Van een situatie als bedoeld in artikel 1:164 BW is geen sprake, zodat het beroep van de man op dit wetsartikel ook in hoger beroep niet slaagt. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor zover daarin het beroep van de man op voormeld artikel is afgewezen.
26. De man klaagt dat de vrouw weigert de helft van het saldo van haar [bank] -rekening eindigend op nummer [rekeningnummer] aan de man over te maken. Voorts stelt de man dat de saldi van de [bank] eindigend op nummer [rekeningnummer] en de [bank] -rekening eindigend op nummer [rekeningnummer] , beide op naam van de vrouw gesteld, nog moeten worden verdeeld.
27. De vrouw wenst de door haar in verband met de verdeling van de banksaldi te betalen bedragen in één keer te verrekenen en heeft in afwachting van de uitkomst van het onderhavige hoger beroep nog even gewacht met betalen.
28. Het hof overweegt als volgt. Hetgeen de man aanvoert aangaande de [bank] -rekening op naam van de vrouw betreft een executiegeschil dat in de onderhavige procedure niet thuishoort. Het hof zal het desbetreffende verzoek van de man dan ook afwijzen.
29. Met betrekking tot de [bank] -rekening op naam van de vrouw heeft de rechtbank - anders dan de man meent - reeds beslist dat deze aan de vrouw zal worden toegedeeld, terwijl dan de [bank] -rekening op naam van de man eindigend op nummer [rekeningnummer] aan de man wordt toegedeeld, zonder verdere verrekening. Het hof hoeft hieromtrent derhalve geen beslissing te nemen.
30. Ten aanzien van de [bank] op naam van de vrouw, begrijpt het hof dat de man niet alleen doelt op de rekening eindigend op nummer [rekeningnummer] , maar ook op de overige drie [bank] op naam van de vrouw, tezamen door de rechtbank als f, g, h, en i aangeduid. Blijkens haar verweer heeft de vrouw deze grief van de man ook als zodanig opgevat. Ten aanzien van deze rekeningen geldt dat de saldi per peildatum 30 december 2015 bij helfte dienen te worden verdeeld. Het hof zal de (saldi van de) [bank] toedelen aan de vrouw onder de verplichting de helft van de saldi per 30 december 2015 daarvan aan de man te voldoen.
31. Het hof stelt vast dat geen van partijen heeft gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank inzake de op beider naam gestelde [bank] -rekening eindigend op nummer [rekeningnummer] en de daarbij behorende spaarrekening (door de rechtbank aangeduid als k), zodat daarmee vaststaat dat deze rekeningen reeds zijn verdeeld en dienen te worden opgeheven.
32. De man wenst informatie en overlegging van stukken aangaande de pensioenen van de vrouw, zodat hij kan laten becijferen op welk bedrag hij recht heeft. Naast haar pensioen bij het [bedrijf] pensioenfonds dienen ook de overige pensioenen van de vrouw te worden verevenend, aldus de man.
33. De vrouw stelt zich op het standpunt dat pensioenrechten geen nevenvoorziening zijn als bedoeld in artikel 827 Rv. Verdeling van die rechten is thans niet aan de orde. De man heeft een onjuiste rechtsingang gekozen. Daarnaast is de man reeds lange tijd op de hoogte van de pensioenen van de vrouw. De vrouw kan pas aanspraak maken op haar pensioen bij de [bedrijf] als zij minimaal 10 jaar werkzaam is bij ‘ [bedrijf] ’. De vrouw weigert niet informatie over haar pensioensituatie te verschaffen, maar heeft tijd nodig om die gegevens te vergaren.
34. Het hof overweegt als volgt. Onweersproken is gebleven dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. In dat geval dient op grond van artikel 10: 51 BW pensioenverevening plaats te vinden, ook als het buitenlandse pensioenen betreft, met dien verstande dat het recht op uitbetaling in dit geval is beperkt tot een aanspraak van de man op de vrouw (artikel 1 lid 7 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding). Het hof zal beide partijen dan ook gelasten elkaar over en weer zodanige gegevens te verstrekken dat op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding de pensioenen kunnen worden verevenend. Het overige door de man verzochte zal worden afgewezen, nu de onderhavige procedure zich daartoe niet leent.
35. Volgens de man zijn partijen overeengekomen dat een bedrag van € 40.000,-, deels afkomstig uit de erfenis van de moeder van de vrouw en aangevuld met wat partijen zelf nog hebben gespaard, over twee nog te openen bankrekeningen op naam van ieder van de minderjarige kinderen van partijen zal worden verdeeld. De vrouw weigert hieraan mee te werken.
36. De vrouw weerspreekt dat partijen zijn overeengekomen zoals de man stelt. Volgens de vrouw hadden partijen afgesproken dat de vrouw een op haar naam gestelde bankrekening voor de kinderen in beheer zou houden, om te voorkomen dat de kinderen bij het behalen van de 18-jarige leeftijd de gelden zouden kunnen opnemen. De vrouw stelt voorts dat de erfenis van haar moeder nimmer onderdeel is geweest van het spaargeld van de kinderen. Tevens stelt zij dat indien de man nakoming wenst, hij de verkeerde rechtsingang heeft gekozen.
37. Het hof overweegt als volgt. Partijen nemen onderling tegenstrijdige standpunten in over de herkomst van het bedrag van € 40.000,-, zodat het hof bij gebreke van nadere onderbouwing deze herkomst niet kan vaststellen. Indien voormelde gelden tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, dienen deze in de verdeling te worden betrokken. Naar het oordeel van het hof kan het verzoek van de man de vrouw te veroordelen twee rekeningen op naam van de kinderen te openen niet worden aangemerkt als een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 Rv. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Nalatenschap moeder van de vrouw
38. Tussen partijen staat vast dat de vrouw, die de Spaanse nationaliteit heeft, in 2004 tijdens het huwelijk van partijen een bedrag van ruim € 29.000,- uit de nalatenschap van haar moeder heeft ontvangen en dat de nalatenschap van de moeder wordt beheerst door het Spaanse erfrecht. De man heeft de door de vrouw in hoger beroep gestelde precieze omvang van het bedrag ad
€ 29.272,17 op zich niet weersproken, zodat het hof van dit bedrag uitgaat.
39. In geschil is of voormeld bedrag deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. De vrouw stelt in hoger beroep dat dat niet het geval is. De man is van mening dat de vrouw daartoe te weinig feiten en omstandigheden heeft gesteld.
40. Het hof overweegt als volgt. In zijn uitspraak van 17 februari 2017 (HR 17 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:276) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag in hoeverre een krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen erfrechtelijk verkrijging in de Nederlandse gemeenschap van goederen valt. Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn - gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging Spaans recht van toepassing is dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht - dat die verkrijging tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. 41. Bij het beantwoorden van deze vraag zijn volgens de Hoge Raad de volgende elementen van belang: (i) of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en (ii) of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de buitenlandse erflater niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn (iii) of de echtgenoot die vóór het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een huwelijksgemeenschap vallen.
Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.
42. Ter terechtzitting is aan de orde geweest of de moeder van de vrouw ervan op de hoogte was dat het in Nederland vigerende huwelijksvermogensstelsel de wettelijke gemeenschap van goederen inhoudt en dat daardoor erfrechtelijke verkrijgingen in beginsel in de huwelijksgemeenschap vallen. De vrouw heeft gesteld dat haar moeder daarvan niet op de hoogte was, aangezien in Catalonië, Spanje een stelsel van gescheiden huwelijksvermogen geldt. Zijzelf was daarvan evenmin op de hoogte.
43. Zijdens de man is eerst gesteld dat hij een goed contact had met zijn Spaanse schoonmoeder en dat zij natuurlijk wist dat alles van partijen samen was. Desgevraagd heeft de man echter erkend dat hij de gevolgen van zijn huwelijk met haar dochter en in het bijzonder het Nederlandse stelsel van gemeenschap van goederen nooit met zijn schoonmoeder heeft besproken, omdat dat te ingewikkeld was om uit te leggen.
44. Vast staat dat de moeder van de vrouw is overleden na het sluiten van het huwelijk van partijen en de vrouw derhalve haar erfgename is geworden tijdens het huwelijk van partijen. In het onderhavige geval is (anders dan in de in r.o. 40 genoemde uitspraak van de Hoge Raad) geen sprake van een erfrechtelijke verkrijging vóór het huwelijk. Dat partijen in verband met deze erfrechtelijke verkrijging staande huwelijk hebben overwogen om huwelijkse voorwaarden te maken en dit bewust hebben nagelaten, is noch gesteld noch gebleken. In dit verband is van belang dat de vrouw onweersproken heeft gesteld, dat zij ook niet wist dat de erfrechtelijke verkrijging in de huwelijksgemeenschap zou vallen.
De wetenschap en de bedoeling van de moeder van de vrouw zijn voorts aspecten die ingevolge het voormelde arrest van de Hoge Raad in aanmerking moeten worden genomen bij het aanleggen van de toets van de redelijkheid en billijkheid. Uit het relaas van beide partijen ter zitting volgt dat de moeder van de vrouw in ieder geval niet wist welke de vermogensrechtelijke gevolgen van het internationale huwelijk van haar dochter waren, omdat dat als te ingewikkeld voor haar nooit aan de orde is geweest. Omstandigheden die maken dat zij het wel behoorde te weten, zijn noch gesteld noch gebleken. Volgens de vrouw was het de bedoeling van haar moeder dat alleen haar kinderen uit haar nalatenschap zouden verkrijgen. In het licht van het bovenstaande komt volgens het hof mede gewicht toe aan het feit dat de nalatenschap van de moeder wordt beheerst door het Spaanse erfrecht, dat geen uitsluitingsclausule kent.
Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, is het in het onderhavige geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de erfrechtelijke verkrijging van de vrouw in de huwelijksgemeenschap valt. Dit leidt tot de conclusie dat het bedrag van
€ 29.272,17 privévermogen van de vrouw betreft en dat zij ter zake een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap. Het hof zal overeenkomstig bepalen. Nu de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap en niet op de man, zal het hof haar verzoek te bepalen dat de man dit bedrag aan haar dient te betalen, afwijzen.
45. De vrouw is het niet eens met de toedeling zonder verdere verrekening aan de man van de auto [merk] . Volgens de vrouw kan deze auto niet worden weggestreept tegen de waarde van de inboedel, zoals de rechtbank heeft gedaan. De man dient in haar optiek alsnog de helft van de waarde van de auto aan de vrouw te vergoeden.
46. Het hof overweegt dat de rechtsverhouding tussen deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Gezien de relatief lage waarde van de auto en de inboedel, sluit het hof zich in dezen aan bij het oordeel van de rechtbank. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Verrekenvorderingen over en weer
47. De vrouw stelt dat de man nog een bedrag van € 1.588,87 aan haar dient te voldoen. Het betreft kosten voor de kinderen die de vrouw voor haar rekening heeft genomen sinds het vertrek van de man op 23 oktober 2015, alsmede de autoverzekering over de periode van 1 oktober 2015 tot
1 oktober 2016 van de uitsluitend door de man gebruikte auto. Volgens de vrouw waren partijen overeengekomen deze lasten gezamenlijk te dragen.
48. Volgens de man maakte voormelde afspraak deel uit van een totaalpakket aan afspraken en heeft de vrouw zich daar niet aan gehouden. De man legt als productie 16 een overzicht over van volgens hem per 30 december 2015 nog tussen partijen te verrekenen kosten.
49. Het hof overweegt dat voor zover de door partijen gestelde kosten gemeenschapsschulden betreffen deze door beiden gedragen dienen te worden, ieder voor de helft. Indien een partij meer dan de helft van een gemeenschapsschuld heeft voldaan, heeft deze voor het meerdere regres op de andere partij. De vrouw verzoekt in feite nakoming van de gestelde overeenkomst met de man. Naar het oordeel van het hof betreft dit geen nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv. Het hof zal dit verzoek derhalve afwijzen. Zoals partijen ter terechtzitting reeds is voorgehouden, beschikt het hof over onvoldoende gegevens om een eindafrekening tussen partijen te kunnen vaststellen.