In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in de bezwaarfase. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, heeft in 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, die gebaseerd was op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.994. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gedeeltelijk toegewezen, maar de kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan. De kern van het geschil is of de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld, wat zou leiden tot een kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur geen onrechtmatigheid te verwijten viel, omdat de aanslag was opgelegd op basis van de door belanghebbende ingediende aangifte, die op dat moment correct was. De inspecteur had geen kennis van de latere correcties die door de werkgever van belanghebbende waren doorgegeven.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De belanghebbende had de verantwoordelijkheid om de vooringevulde gegevens te controleren en had dit nagelaten. De uitspraak van het Hof houdt in dat de kosten van rechtsbijstand niet vergoed worden, omdat er geen sprake was van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.