ECLI:NL:GHDHA:2017:3091

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
22-001636-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal van een fiets met valse sleutel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1977 te Rotterdam, was beschuldigd van diefstal van een fiets door middel van een valse sleutel. De feiten vonden plaats op 22 november 2016 te Monster, waar de verdachte een fiets van het merk Sparta, type Emotion C2, heeft weggenomen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld aan de hand van camerabeelden. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 85 dagen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 4 oktober 2017 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om de straf te verlagen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 55 dagen voor het eerste feit en 30 dagen voor het tweede feit, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen en heeft geconcludeerd dat de herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar waren. De verdachte is strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001636-17
Parketnummer: 09-817022-16
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Rotterdam op [geboortejaar] 1977,
verblijfadres volgens opgave ter terechtzitting: [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 oktober 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 85 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens is een beslissing genomen over de vordering benadeelde partij van het onder 1 ten laste gelegde en heeft de rechtbank aan de verdachte ter zake het onder 1 bewezenverklaarde de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op 7 april 2017 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Op 25 september 2017 is namens de verdachte het hoger beroep ten aanzien van feit 1 van het vonnis ingetrokken.
Het voorgaande brengt mee dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde zal bepalen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2:
Hij op of omstreeks 22 november 2016 te Monster, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Sparta, type Emotion C2, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten met een door verdachte weggenomen, althans onrechtmatig in verdachtes bezit gekomen bij genoemde fiets passende fietssleutel.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de straf ter zake van het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde zal worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
Hij op
of omstreeks22 november 2016 te Monster, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Sparta, type Emotion C2,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten met een
door verdachte weggenomen, althansonrechtmatig in verdachtes bezit gekomen bij genoemde fiets passende fietssleutel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich onder aanhaling van jurisprudentie op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven - zeer behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen van een persoon op beelden, te meer wanneer het bewijs tegen een verdachte louter bestaat uit dergelijke herkenningen. Voorts dient in ogenschouw te worden genomen de kwaliteit van de beelden en in hoeverre specifieke kenmerken van de persoon daarop te zien zijn. Gelet op de kwaliteit van de beelden en de omschrijving van de verbalisanten ten aanzien van de kenmerken waaraan zij de verdachte herkennen, zijn de verklaringen van de verbalisanten dat zij de verdachte herkennen op de camerabeelden in casu onvoldoende betrouwbaar en dient de verdachte bij gebrek aan ander betrouwbaar bewijs te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat inderdaad behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij een ten laste gelegd feit kunnen aantonen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de beelden en van de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die beelden. Daarnaast is ook van belang met welke frequentie en onder welke omstandigheden de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
Naar het oordeel van het hof is de kwaliteit van de zich in het dossier bevindende camerabeelden - ook wanneer op het gezicht van de persoon op die beelden wordt ingezoomd – op zichzelf voldoende om daar een herkenning van die persoon op te kunnen baseren.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de ter terechtzitting in hoger beroep verschenen verdachte qua uiterlijke kenmerken past bij het uiterlijk van de persoon die op de camerabeelden te zien is. Datzelfde geldt voor de foto van de verdachte die op p. 15 van het politiedossier is te vinden.
Vier politieambtenaren hebben de verdachte herkend als zijnde de persoon op de camerabeelden. In ieder geval drie van hen hebben voorafgaand aan hun herkenning reeds meerdere malen vanuit hun functie contact gehad met de verdachte. Voorts is naar het oordeel van het hof van belang dat twee van de verbalisanten ([verbalisant 1] en [verbalisant 2]) de verdachte niet alleen hebben herkend aan zijn uiterlijk, maar ook aan zijn trainingspak, terwijl verbalisant [verbalisant 1] ook zijn manier van lopen herkent.
Gelet op het voorgaande heeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten, die allen de verdachte stellig en zonder enig voorbehoud hebben herkend als degene die de in de tenlastelegging genoemde fiets heeft weggenomen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde bepalen.
Gelet op de aard en ernst van het door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feit onder 1, zal hof ten aanzien van dat feit de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 55 dagen, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets, door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven van gebrek aan respect voor de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin. Dergelijke feiten veroorzaken in de regel overlast voor de betrokkenen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 4 januari 2017, opgesteld en ondertekend door L. van Os, reclasseringswerker, en M.H. Verburgt, unitmanager.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het
onder 1bewezen verklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
55 (vijfenvijftig) dagen, met aftrek van voorarrest.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het
onder 2bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt,
mr. R.F. de Knoop en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2017.