ECLI:NL:GHDHA:2017:3093

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
0999-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft de verzoeker, J.S. Vos, een verzoekschrift ingediend bij het Gerechtshof Den Haag met het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker was eerder vrijgesproken in een strafzaak, en verzocht om een schadevergoeding van € 11.015,- voor de schade die hij had geleden door zijn voorlopige hechtenis en de bijzondere voorwaarden die aan zijn schorsing waren verbonden. Het hof heeft het verzoek op 25 oktober 2017 behandeld, waarbij de advocaat van de verzoeker, mr. R.A.J. Verploegh, en de advocaat-generaal aanwezig waren. De verzoeker zelf was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de periode dat hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, van 16 september 2014 tot en met 17 december 2014. De bijzondere voorwaarde die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis was verbonden, namelijk dat de verzoeker zich na 21:00 uur niet in horecagelegenheden mocht bevinden, werd door het hof niet als vrijheidsbeneming beschouwd. Daarom werd het verzoek voor deze periode afgewezen.

Uiteindelijk heeft het hof de verzoeker een schadevergoeding toegekend van in totaal € 7.435,-, gebaseerd op de dagen die hij in de politiecel en in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht. De beslissing werd op 25 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken en de tenuitvoerlegging van de beschikking werd bevolen, met betaling ten laste van de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

AV-nummer 000999-17
Datum uitspraak 25 oktober 2017

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres],
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.A.J. Verploegh aan het Buitenhof 24 te 2513 AG Den Haag.
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 24 mei 2017 met rolnummer 22-005803-15 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015 in de strafzaak tegen de verzoeker met parketnummer 09-808990-14, waarin de verdachte is vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde, bevestigd.
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Namens verzoeker is vervolgens bij een op 14 juli 2017 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift verzocht om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van € 11.015,- ter zake van de door hem in zijn strafzaak ondergane verzekering, voorlopige hechtenis en ondergane bijzondere voorwaarden tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
De raadkamer van het hof heeft het verzoek in het openbaar op 27 september 2017 behandeld. Daarbij zijn verzoekers advocaat, mr. R.A.J. Verploegh, en de advocaat-generaal gehoord.
De verzoeker is –hoewel behoorlijk opgeroepen- niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 7.435,-, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de schade, die hij heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft toekenning van die schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof acht die gronden van billijkheid aanwezig voor zover die zien op de tijd die de verzoeker in verzekering, te weten van 16 september 2014 tot en met 19 september 2014, en in voorlopige hechtenis, te weten van 19 september 2014 tot en met 17 december 2014, heeft doorgebracht. Het hof zal de verzoeker voor deze periode een schadevergoeding toekennen.
Bij de beoordeling van de vraag of de voor toekenning van een schadevergoeding vereiste gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de periode dat de voorlopige hechtenis ten aanzien van de verzoeker was geschorst onder andere onder de bijzondere voorwaarde dat verzoeker zich niet in horecagelegenheden mocht bevinden na 21:00 uur ’s avonds, te weten van 17 december 2014 tot en met 10 december 2015, overweegt het hof als volgt.
De strekking van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ziet op vrijheidsbeneming.
De genoemde bijzondere voorwaarde levert weliswaar een lichte bewegingsbeperking op, maar kan op geen enkele manier worden gezien als vrijheidsbeneming in de zin van voornoemde artikelen, zodat de feitelijke grondslag voor een vergoeding wegens vrijheidsbeneming ontbreekt. Het verzoek zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Voor de berekening van de geleden immateriële schade zal het hof een vergoedingsmaatstaf hanteren van € 105,- voor iedere dag, die de verzoeker in een politiecel of in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht en een bedrag van € 80,- voor iedere dag die de verzoeker niet in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht, met inbegrip van de dag van aanvang. Onder dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig uren zoals genoemd in artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Dit brengt mee dat de dag van invrijheidstelling niet wordt vergoed. Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 105,- maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 80,- merkt het hof aan als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 80,-.
Gelet op het voorgaande dient het verzoek als volgt te worden toegewezen.
Op grond van het vorenstaande kent het hof aan de verzoeker een schadevergoeding toe van 3 x € 105,- en 89 x € 80,-, derhalve in totaal een bedrag van € 7.435,-.

Beslissing

Het hof:
Wijst het verzoek toe met dien verstande dat aan de verzoeker ten laste van de Staat een schadevergoeding wordt toegekend tot een bedrag van in totaal
€ 7.435,- (zevenduizendvierhonderdvijfendertig EURO).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, voorzitter, mr. I.P.A. van Engelen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.A. Jonkers,
en op 25 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

Beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van dit hof van een bedrag van

€ 7.435,- (zevenduizendvierhonderdvijfendertig EURO),

ten gunste van de verzoeker J.S. Vos,

op het door zijn advocaat, mr. R.A.J. Verploegh, opgegeven bankrekeningnummer [x], ten name van Stichting Beheer Derdengelden Buitenhof Advocaten.
Den Haag, 25 oktober 2017
De voorzitter,
Mr. W.P.C.M. Bruinsma