ECLI:NL:GHDHA:2017:3167

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.220.059/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen en gezagsbeëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam had verzocht om de minderjarigen voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, maar de rechtbank Rotterdam had dit verzoek afgewezen. De Raad was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De moeder van de minderjarigen, bijgestaan door haar advocaat, voerde aan dat de minderjarigen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij al hulp ontvangen bij het verwerken van hun trauma's. De vader, die niet aanwezig was, had ook zorgen geuit, maar kon deze niet concretiseren. Het hof oordeelde dat de minderjarigen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de onrust en het onveilige gevoel voornamelijk voortkomen uit het gedrag van de vader. Het hof concludeerde dat er op dat moment geen gronden waren voor een ondertoezichtstelling en bekrachtigde de bestreden beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.220.059/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-729
zaaknummer rechtbank : C/10/522315
beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2017
inzake
de Raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J.H.E. Jeurissen,
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Bijl te Gorinchem,
- [de stiefvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
Jeugdbescherming [naam GI] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2017, hierna: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De raad is op 24 juli 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De moeder heeft op 13 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de raad:
- een brief van 18 september 2017, ingekomen op 20 september 2017, met bijlagen.
van de zijde van de nader te noemen minderjarigen:
- een brief van 28 augustus 2017, ingekomen op 5 september 2017.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de nader te noemen minderjarigen gesproken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • [naam] namens de raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • de stiefvader;
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen;
- de minderjarigen wonen bij de moeder en de stiefvader.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om de minderjarigen voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, afgewezen.
4.2.
De raad is het niet eens met deze beslissing.
4.3.
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om de minderjarigen (naar het hof begrijpt:) voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, alsnog toe te wijzen.
4.4.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de raad in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem zijn grieven te ontzeggen als zijnde onjuist en/of onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

Motivering
5.1.
De raad voert aan dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig dient te worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing voor partijen en derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De enige uitleg die de rechtbank daarentegen aan haar beslissing heeft gegeven, is dat niet is voldaan aan de gronden van de ondertoezichtstelling. Het is hierdoor onduidelijk hoe de rechtbank tot haar oordeel is gekomen en hoe de standpunten van partijen hierin zijn meegenomen.
5.2.
De moeder voert aan dat de rechtbank haar beslissing voldoende heeft gemotiveerd. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is tenslotte benadrukt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen een zogenaamde “omgangsondertoezichtstelling” is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter de aanwezigen er ook op gewezen dat een “omgangsondertoezichtstelling” niet zinvol zou zijn als de vader niet bereid is mee te werken aan de nodige onderzoeken en niet bereid is te werken aan zijn alcoholverslaving en emotieregulatiestoornis.
5.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering houden beschikkingen de gronden in waarop zij rusten. Het hof constateert met de raad dat de bestreden beschikking daaraan niet voldoet. Het hof zal tegen die achtergrond het verzoek van de raad opnieuw beoordelen.
Ondertoezichtstelling
5.4.
De raad voert in het kader van het verzoek tot ondertoezichtstelling – kort samengevat – het volgende aan. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij ervaren angsten die niet passen bij hun leeftijd en ontwikkeling. Tijdens het huwelijk van de ouders is sprake geweest van huiselijk geweld van de vader richting de moeder. Ook was sprake van buitensporig alcoholgebruik door de vader. Na het huwelijk zijn de minderjarigen ook nog getuige geweest van dit buitensporig alcoholgebruik. Door alle gebeurtenissen uit het verleden komt er voor de minderjarigen onvoldoende rust in de thuissituatie, waardoor zij onvoldoende toekomen aan de verwerking van deze gebeurtenissen. Hoewel de ouders allebei bereid zijn om een blijvende verandering in de bestaande situatie aan te brengen en de bestaande zorgen weg te nemen, is gebleken dat zij daartoe – in de komende periode – binnen het vrijwillig kader onvoldoende in staat zullen zijn. Daarnaast is er tot op heden onvoldoende hulpverlening binnen het vrijwillig kader ingezet om duidelijk te krijgen of de vader in staat kan worden geacht uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag, waarbij hij beslissingen neemt die in het belang zijn van de minderjarigen. Voor de ontwikkeling van de minderjarigen is het van belang dat hier op de korte termijn duidelijkheid over komt. Dit maakt dat hulpverlening binnen het gedwongen kader noodzakelijk is, aldus de raad. Bij de vader is bovendien sprake van emotieregulatieproblematiek. Hierdoor heeft hij in het recente verleden zeer ernstige bedreigingen geuit richting de moeder en de minderjarigen. De relatie tussen de ouders is hierdoor ernstig verstoord. Op dit moment hebben de ouders dan ook geen contact met elkaar en staan zij daar ook niet voor open.
5.5.
De moeder verweert zich daartegen en voert – kort samengevat – het volgende aan. De minderjarigen groeien niet zodanig op dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij krijgen al hulp bij het verwerken van hun trauma’s en groeien op in een fijn, veilig gezin. De moeder accepteert alle hulpverlening die noodzakelijk is om de gezondheid van de minderjarigen te bevorderen. Daarnaast zoekt de moeder zelf actief naar mogelijkheden om de minderjarigen positief te stimuleren in hun ontwikkeling. Zo gaan [minderjarige 3] en [minderjarige 2] vrijwillig naar een psycholoog en helpen zowel de moeder als de stiefvader [minderjarige 1] bij het maken van haar huiswerk en het leren voor haar proefwerken. Inmiddels zijn de minderjarigen op een leeftijd gekomen dat zij zelf in staat zijn om een mening over de vader te (kunnen) vormen. De moeder steunt de minderjarigen in hun emoties, maar zij neemt daarin een neutrale rol aan. De mening van de minderjarigen is tenslotte gebaseerd op de eigen ervaringen die de minderjarigen met de vader hebben gehad. Bovendien hebben de doelstellingen die de raad heeft gesteld met name betrekking op de vader en niet op de minderjarigen. Volgens de moeder valt niet te verwachten dat de vader, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn, in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de trajecten die de ouders al hebben doorlopen en de emotieregulatieproblematiek van de vader.
5.6.
De advocaat van de vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat de vader zich zorgen maakt om de minderjarigen. De vader kan echter niet concreet aangeven waar zijn zorgen uit bestaan, omdat hij al langere tijd geen contact heeft met de minderjarigen. Op dit moment zoekt de vader ook geen contact met de minderjarigen, omdat dit hem rust geeft. Hij is sinds drie jaar van zijn alcoholprobleem af, maar heeft wel nog emotieregulatieproblematiek. Inmiddels heeft de vader geaccepteerd dat de minderjarigen – momenteel – geen deel uitmaken van zijn leven. Hij wil daarom op afstand blijven. Deze afstand is nu zo groot dat de vader niet kan beoordelen of een ondertoezichtstelling noodzakelijk is of niet. Daarbij komt dat de vader zich tevens zorgen maakt dat het contact tussen hem en de moeder slecht is en dat zij niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen over de minderjarigen.
5.7.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarigen duidelijk aangeven dat zij de vader niet willen zien. De vader valt de minderjarigen namelijk (nog steeds) lastig, terwijl hij weet dat hij daarmee chaos creëert. Deze handelswijze van de vader is niet in het belang van de minderjarigen. De minderjarigen zijn gebaat bij rust. De vader kan dit bewerkstelligen door deze rust niet steeds te verstoren. Hij is en blijft immers de instabiele factor in dezen. De vader heeft goed zicht op zijn eigen problematiek en zou daarom zelf hulp moeten zoeken. De vader weigert dat echter. Een ondertoezichtstelling kan daar niet aan bijdragen. Ook is een ondertoezichtstelling niet de geëigende weg om te bewerkstelligen dat de ouders tot afspraken omtrent de minderjarigen kunnen komen. Bovendien zijn de moeder en de stiefvader zeer goed in staat om de minderjarigen de zorg te geven die zij nodig hebben.
5.8.
De raad heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat een ontwikkelingsbedreiging – en daarmee een ondertoezichtstelling – noodzakelijk is voordat van de zijde van de raad om een gezagsbeëindigende maatregel kan worden verzocht.
5.9.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.10.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat het inleidende verzoek van de raad terecht is afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.11.
De minderjarigen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Hun ontwikkeling wordt slechts in die zin bedreigd, dat zij last hebben van spanning, dreiging en een onveilig gevoel. Dit heeft gevolgen gehad voor de schoolprestaties van de minderjarigen. De onrust en het onveilige gevoel dat de minderjarigen hebben, wordt veroorzaakt door het gedrag van de vader. De problematiek zit bij hem. Een ondertoezichtstelling zal deze problematiek niet oplossen. Ook zal een ondertoezichtstelling het gevoel van onveiligheid bij de minderjarigen niet wegnemen, maar wellicht eerder vergroten. Daarbij komt dat de moeder en de minderjarigen de benodigde hulpverlening accepteren. Het hof is daarom van oordeel dat er op dit moment geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen als door de raad verzocht.
5.12.
Ten overvloede overweegt het hof dat in de Memorie van toelichting (
Kamerstukken II2008/09, 32015, 3, p. 35) de volgende passage voorkomt:
“Toch is het ook mogelijk om direct het ouderlijk gezag te beëindigen. In situaties waarin het reeds bij de aanvang van het kinderbeschermingstraject duidelijk is dat de ouder niet in staat zal zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn op zich te nemen, kan direct de gezagsbeëindigende maatregel worden getroffen.
In tegenstelling tot hetgeen in dit opzicht voor januari 2015 gold, is een ondertoezichtstelling voor de raad sinds die datum dus geen noodzakelijke voorwaarde meer om te verzoeken om een gezagsbeëindigende maatregel, zoals ten aanzien van de vader wordt overwogen.
5.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, P.B. Kamminga en E.C. Punselie,
bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier, en is op 25 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.