ECLI:NL:GHDHA:2017:3302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
BK-16/00507
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de kwalificatie van koel- en rijpingscellen als onroerende zaken in het kader van overdrachtsbelasting

In deze zaak gaat het om een geschil over de kwalificatie van koel- en rijpingscellen en stellages in het kader van de overdrachtsbelasting. De belanghebbende, een bedrijf dat zich bezighoudt met de opslag en rijping van tropisch fruit, heeft op 12 november 2015 een onroerende zaak verkregen en heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de overdrachtsbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de koel- en rijpingscellen en stellages geen bestanddelen van de onroerende zaak zijn. Het Hof oordeelde dat de onroerende zaak niet specifiek is gebouwd voor de opslag en rijping van fruit en dat het gebouw zonder de koel- en rijpingscellen en stellages probleemloos kan worden gebruikt voor algemene opslag en distributie. Hierdoor zijn de koel- en rijpingscellen en stellages als roerende zaken aan te merken.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verleende aan de belanghebbende teruggaaf van € 128.154 aan overdrachtsbelasting. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.400, en diende de inspecteur de griffierechten van € 837 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00507

Uitspraak van 7 april 2017

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2016, nr. SGR 16/3183.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak [Y] te [A] (gemeente [Z] ).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 334 is geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 503 is geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 maart 2017 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

Met inachtneming van de vaststelling door de rechtbank is in hoger beroep op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door de ene partij gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende, die een bedrijf exploiteert dat zich bezighoudt met het opslaan en rijpen van tropisch fruit, heeft 12 november 2015 de onroerende zaak [Y] te [A] verkregen. Op aangifte is € 608.154 (6 percent van € 10.135.900) aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.2.
De onroerende zaak is grond met een bedrijfsgebouw dat is ingericht voor geconditioneerde opslag en rijping van fruit met daarin door de vorige eigenaar na voltooiing van de bouw aangebrachte koel- en rijpingscellen en stellages. De rijpingscellen zijn naderhand geplaatst, dat wil zeggen op de eerste verdieping in 2007 en op de begane grond (nr. 23 en nr. 24) in 2010 na verwijdering van koelcel nr. 1. Aan de ten tijde van de verkrijging in het gebouw aanwezige koel- en rijpingscellen en stellages zijn waarden toegekend van € 1.239.082, € 593.536 en € 303.272.
2.3.
De koel- en rijpingscellen, beslaande 15 en 5 percent van de oppervlakte van achtereenvolgens de begane grond en de eerste verdieping, zijn verbonden met de vloer en de buitenmuren, maar zijn geen onderdeel, ook niet bouwtechnisch, van de constructie. Tussen het dak van het gebouw en de bovenzijde van de koelcellen is ruimte waar de voor de koelcellen noodzakelijke leidingen lopen. Zonder schade van betekenis aan het pand aan te brengen kunnen de koel- en rijpingscellen worden verwijderd. Verwijdering van de cellen, bijvoorbeeld in het geval dat geen klimaatsturing van opgeslagen goederen nodig is, hergeeft het gebouw de functie van reguliere opslag- of distributieruimte. De stellages zijn aangebracht ter optimalisering van het ruimtelijk gebruik van het gebouw. Het weghalen van de stellages, bijvoorbeeld ter levering bij een gerealiseerde verkoop, is met eenvoudige ingrepen te verwezenlijken.

De rechtbank

3. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
3. In geschil is of de cellen en de stellingen onroerende zaken zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr) en als zodanig behoren tot de maatstaf van heffing van de overdrachtsbelasting. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de cellen en de stellingen roerende zaken zijn. Aan de cellen en de stellingen kent [belanghebbende] een gemeenschappelijke waarde toe van € 2.000.000. [Belanghebbende] concludeert daarom tot vermindering van de verschuldigde overdrachtsbelasting tot € 480.000 (6% van € 8.000.000). [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat de cellen en de stellingen bestanddelen van het gebouw en daarmee onroerende zaken zijn. [De Inspecteur] concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Op grond van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken, onroerende zaken. Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van het BW is al hetgeen volgens verkeersopvattingen onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een zaak die op zodanige wijze met een hoofdzaak wordt verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van die zaken, bestanddeel van de hoofdzaak.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de cellen en de stellingen op zichzelf geen gebouwen of werken die direct of indirect duurzaam met de grond zijn verbonden in de zin van artikel 3:3, eerste lid, BW. Dat de cellen en de stellingen op de grond staan en de stellingen in de vloer zijn verankerd, is daarvoor onvoldoende. Daarmee spitst het geschil zich toe op de vraag of de cellen en stellingen bestanddelen zijn van het gebouw in de zin van artikel 3:4, eerste lid, BW.
6. Op de tot de stukken behorende bouwtekeningen van het gebouw zijn de cellen en stellingen reeds ingetekend. Uit de 'Beschrijving van de leveringsomvang' met betrekking tot de bouw volgt dat het daarbij zowel om rijpcellen als om koelcellen gaat. De rechtbank maakt daaruit op dat het gebouw specifiek is gebouwd voor de opslag en rijping van groenten en fruit, dat het van meet af aan was voorzien van de daarvoor benodigde cellen en stellingen en dat het gebouw met de daarin aanwezige dragende zuilen enerzijds en de cellen en stellingen anderzijds, qua plaatsing en maatvoering op elkaar afgestemd zijn. Het gebouw, de cellen en de stellingen zijn aldus in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd en het gebouw is uit een oogpunt van geschiktheid als rijpings- en opslagruimte voor groenten en fruit bij ontbreken van de daarvoor benodigde cellen en stellingen als onvoltooid te beschouwen. (Vgl. HR, 15-11-1991, nr. 14294, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412). Dit oordeel vindt steun in de aanwezigheid van dakdoorvoeren en een centraal buitenluchtaanzuigkanaal en in de omstandigheid dat de cellen met het leidingenstelsel met het gebouw verenigd zijn. Dat, naar [belanghebbende] heeft aangevoerd, het aantal rijpcellen later is uitgebreid en een koelcel is vervangen door twee rijpcellen, doet aan al het voorgaande niet af. De rechtbank is daarom van oordeel dat de cellen en de stellingen naar verkeersopvattingen bestanddelen zijn van het gebouw.
7. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen aanleiding is de waarde die aan de cellen en de stellingen kan worden toegerekend buiten de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting te laten. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding."

Geschil en standpunten

4.1.
Partijen houdt in hoger beroep, in zoverre net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of de koel- en rijpingscellen en de stellages naar verkeersopvattingen tot de verkregen onroerende zaak behoren, in welk geval de aan die zaken toe te rekenen waarden zijn begrepen in de maatstaf van heffing voor de verkrijging, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

5.1.
Het Hof komt tot een andere afweging dan de rechtbank. Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat de koel- en rijpingscellen en de stellages naar verkeersopvattingen geen bestanddelen van de onroerende zaak zijn. Uit het geheel van in de gedingstukken naar voren komende gegevens, waaronder die uit de bouwtekeningen, is niet anders af te leiden - belanghebbende heeft dat in het hogerberoepschrift gemotiveerd, dat wil zeggen aan de hand van een overtuigende feitelijke uiteenzetting, gesteld en in haar brief van 13 maart 2017 alsook ter zitting toegelicht, terwijl de Inspecteur het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt - 1) dat de onroerende zaak niet specifiek is gebouwd voor de opslag en rijping van fruit, 2) dat het gebouw enerzijds en de koel- en rijpingscellen en de stellages anderzijds in constructief opzicht niet specifiek op elkaar zijn afgestemd en 3) dat het gebouw zonder de koel- en rijpingscellen en de stellages niet onvoltooid is. In dit geval moet onder ogen worden gezien dat na verwijdering van de koel- en rijpingscellen en, naar het uitkomt de stellages, de onroerende zaak probleemloos gebruikt kan worden en ook geschikt is voor meer algemene opslag en voor distributiedoeleinden. Het Hof is overigens van oordeel dat dit alles geldt, ongeacht of de koel- en rijpingscellen en de stellages ten opzichte van het gebouw in combinatie en gezamenlijk dan wel afzonderlijk ter beoordeling in de beschouwing worden betrokken. De koel- en rijpingscellen en de stellages zijn derhalve als roerende zaken aan te merken.
5.2.
Het Hof heeft bij dat alles in het bijzonder ook in aanmerking genomen de door belanghebbende in het geding gebrachte verklaring van de Register Makelaars [B] en [C] , beiden van [D] te [E] , en - niet in de laatste plaats - de voor objectieve beschouwing in aanmerking komende weergave van de feitelijke situatie die wordt geboden door de vijf door de Inspecteur ter zitting overgelegde kleurenfoto’s, die zijn gemaakt ter gelegenheid van een bezichtiging van de onroerende zaak door de Inspecteur.
5.3.
Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De maatstaf van heffing ter vaststelling van de verschuldigde overdrachtsbelasting moet worden vastgesteld zonder (het totaal van) de aan elk van de koel- en rijpingscellen en stellages toegekende waarden. De verschuldigde overdrachtsbelasting - het is tussen partijen niet in geschil - bedraagt dan € 480.000 (6 percent van € 8.000.000), zodat aan belanghebbende teruggaaf moet worden verleend van € 128.154 (€ 608.154 minus € 480.000).
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierechten

6.1.
Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op in totaal € 2.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 495 x 1 (gewicht) en wegens kosten van een deskundige: (in goede justitie) 6 uur à € 70 (gelet ook op het bij de rechtbank ingezonden Formulier Proceskosten). Voor een hogere vergoeding van proceskosten acht het Hof geen termen aanwezig. Uit de stukken van het geding is niet gebleken dat in de bezwaarfase is gevraagd om een vergoeding van proceskosten in bezwaar.
6.2.
De Inspecteur dient de griffierechten (totaal € 837) aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent aan belanghebbende teruggaaf van € 128.154;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.400; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 837 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 7 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.