In deze zaak gaat het om een verzoek om teruggaaf van € 15.534 aan omzetbelasting door belanghebbende, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het verzoek afgewezen, omdat de inspecteur van de Belastingdienst stelde dat de omzetbelasting niet op aangifte was voldaan. Belanghebbende, een fotograaf, had in 2009 een factuur uitgereikt aan zijn echtgenote, die een bedrijf exploiteerde. Na het faillissement van zijn echtgenote en haar bedrijf, diende belanghebbende een verzoek om teruggaaf in, dat door de inspecteur werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende de belasting had voldaan op zijn aangifte, maar dat de inspecteur de teruggaaf niet kon honoreren omdat de factuur niet meer in de administratie aanwezig was. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Hof oordeelde dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat de omzetbelasting voor teruggaaf in aanmerking kwam. Het Hof concludeerde dat het verzoek om teruggaaf terecht was afgewezen en dat het hoger beroep ongegrond was.