ECLI:NL:GHDHA:2017:350

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
22-001437-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inbraak na onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 185 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, voor een inbraak in Leiden op 7 oktober 2015. De verdachte had samen met anderen twee kluizen met waardevolle inhoud uit een pand weggenomen. In hoger beroep werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden had gevorderd, maar het hof oordeelde anders.

Het hof oordeelde dat het enkele feit dat een bij de inbraak gestolen kluis in de auto van de verdachte was aangetroffen, onvoldoende bewijs opleverde voor een veroordeling. Het hof kon niet vaststellen of de verdachte betrokken was bij de inbraak of op de hoogte was van de aanwezigheid van de kluis in zijn auto. Hierdoor was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastelegging, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte.

Daarnaast was er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. Deze vordering werd door het hof niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001437-16
Parketnummer: 09-819412-15
Datum uitspraak: 15 februari 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 maart 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het op de rechtsdagen 23 februari 2016 en 22 maart 2016 gehouden onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 februari 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep met aanvulling van gronden wordt bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis genomen beslissing over de vordering van de benadeelde partij, en met wijziging van de in dat vonnis aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 185 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van een bijzondere voorwaarde.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pand gelegen aan de [adres] heeft weggenomen twee kluizen (met daarin geld en/of meerdere paspoorten en/of meerdere bankpassen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of een of meer bewoners van dat pand, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het/de cilinderslot(en) van de buitendeur van dat pand en/of de deur van het kantoor te forceren en/of te verwijderen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Leiden, althans in Nederland, een kluis (met inhoud) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kluis wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat uit het dossier, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, onvoldoende duidelijk is geworden met betrokkenheid van wie en onder welke omstandigheden de onder 1 primair ten laste gelegde inbraak heeft plaatsgevonden en een van de daarbij weggenomen kluizen in de auto van de verdachte is terecht gekomen. Het hof kan met name niet vaststellen of en, zo ja, op welke wijze de verdachte een rol heeft gespeeld bij de inbraak en of hij wetenschap had van het feit dat een bij die inbraak weggenomen kluis zich in zijn auto bevond. Het enkele feit dat deze kluis zich in de auto van de verdachte bevond is naar het oordeel van het hof voor bewezenverklaring van enig ten laste gelegd feit onvoldoende, zeker nu vaststaat dat de verdachte zich bij het aantreffen van de kluis in die auto elders bevond.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair, impliciet primair en impliciet subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.251,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.251,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.711,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt met zich dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 februari 2017.