ECLI:NL:GHDHA:2017:3501

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
22-003578-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep. De verdachte werd eerder door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 83 dagen, maar ging in hoger beroep. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat een getuigenverklaring van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de getuige te ondervragen. Het hof oordeelt dat de verklaring van de getuige niet het enige bewijs vormt voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 69 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelt dat de verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met medeverdachten. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat het hof geen wettig en overtuigend bewijs voor deze betrokkenheid kon vaststellen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige bewijsvoering en de rechten van de verdediging, met name het recht op ondervraging van getuigen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003578-15
Parketnummer: 09-819212-13
Datum uitspraak: 5 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op
7 juli 2016, 20 november 2017 en 21 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 83 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering thans niet aan de orde.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2012 tot en met 17 juli 2013 te Wassenaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, althans een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2012 tot en met 17 juli 2013 te Wassenaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [x], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 97 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep kan naar het oordeel van het hof geen daadwerkelijke betrokkenheid van de verdachte bij het wegnemen van stroom worden vastgesteld, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd.
Verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting overeenkomstig haar overgelegde pleitnota betoogd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] ongeloofwaardig, dan wel onbetrouwbaar dan wel tegenstrijdig zijn en voorts dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad medeverdachte [medeverdachte 1] te ondervragen, zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 sub d van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen derhalve niet tot het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt als volgt.
[medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd de hennepkwekerij in de woning op de [adres] in Wassenaar te bewaken, schoon te maken en de woning bewoonbaar te laten lijken. Hij kreeg hiervoor € 150,00 per week betaald van [x] en [y] met wie de verdachte hem in contact heeft gebracht. Toen [medeverdachte 1] in januari 2013 voor het eerst in de betreffende woning kwam, heeft de verdachte hem rondgeleid en toen heeft hij voor het eerst de hennepkwekerij gezien. De verdachte kwam elke week langs in de woning aan de [adres] in de periode dat [medeverdachte 1] daar verbleef.
In dit verband overweegt het hof dat [medeverdachte 1] niet alleen de verdachte belast, maar ook zichzelf. Voorts vindt zijn verklaring op een aantal essentiële punten steun in andere procestukken. Zo heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 1] in [medeverdachte 2]s aanwezigheid is gebeld door de verdachte en dat hem toen een woning werd aangeboden. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] daarop naar het parkeerterrein van het [hotel] hotel te Wassenaar gebracht. Hij heeft [medeverdachte 1] daar achtergelaten bij de verdachte. Voorts vindt de verklaring van [medeverdachte 1] steun in de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij ongeveer elke week bij de woning langsging. Ook is gebleken dat de verdachte in de ten laste gelegde periode veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1]. De verklaring van de verdachte dat dit contact slechts zou gaan over een gouddeal vindt geenszins steun in het dossier en is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig.
Tenslotte past het gegeven dat er geen huurcontract en/of huurkwitanties zijn aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en de verdachte in samenhang met het feit, dat de verdachte een professionele partij is in de huizen(verhuur)markt, ook bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij voor het passen op de woning een contant bedrag heeft ontvangen.
Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van [medeverdachte 1] geloofwaardig en zal derhalve zijn verklaring tot het bewijs bezigen.
Het hof overweegt voorts dat de gevallen, waarin het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft uitgemaakt dat een in het opsporingsonderzoek afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, zaken betreffen waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate berust op de verklaring van die getuige.
Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van het hof in casu niet voor, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] – gelet op het voornoemde steunbewijs – niet het enige of beslissende bewijs vormen voor de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit en er voldoende steunbewijs in onderling verband en samenhang bezien voorhanden is.
Het hof is van oordeel dat de verdachte betrokken is geweest bij het telen van hennep op de [adres]. Naast het feit, dat de verdachte de beheerder van het pand was, bemiddelde in de verhuur en actief zicht hield op het betalen van de energierekening (hij is deze rekening zelfs op enig moment zelf gaan betalen), acht het hof de betrokkenheid van de verdachte ook op grond van de hiervoor genoemde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van dien aard dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Op grond van het voorgaande acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Ten overvloede overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte dat hij niets van de hennepkwekerij zou hebben gemerkt ongeloofwaardig is, gelet op het gegeven dat hij regelmatig in het pand kwam, dat hij de verhuurder van het pand was en gelet op hetgeen met betrekking tot het aantreffen van de hennepkwekerij is gerelateerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 15 december 2012 tot en met 17 juli 2013 te Wassenaar, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt(in een pand aan de [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan,
althans een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek tot het horen van [medeverdachte 2] als getuige gedaan. Zij heeft dit verzoek onderbouwd met een e-mail van de raadsman van [medeverdachte 2], inhoudende de mededeling van de raadsman dat [medeverdachte 2] thans wel wil verklaren.
Het hof overweegt dat de raadsvrouw het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd en dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [medeverdachte 2] thans een verklaring zou willen afleggen. [medeverdachte 2] heeft zich als medeverdachte reeds bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen. Uit het door de raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2017 blijkt dat [medeverdachte 2] tweemaal heeft aangegeven niet te willen verklaren en dat hij zich op zijn verschoningsrecht zal beroepen. Het hof hecht meer waarde aan de verklaring van [medeverdachte 2] zoals neergelegd in evenbedoeld proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris dan aan de mailwisseling tussen de raadslieden, waarbij de raadsman van [medeverdachte 2] overigens mededeelt dat hij zijn cliënt reeds zes tot acht weken niet heeft gesproken.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van [medeverdachte 2] als getuige af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Door aldus te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de productie van verdovende middelen. Hij heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder in ogenschouw te nemen dat drugs schadelijk voor de volksgezondheid kunnen zijn en - direct en indirect -kunnen leiden tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2017.
Gelet op de behoorlijke omvang van de hennepkwekerij en de duur waarin deze in werking is geweest, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu tussen het instellen van het hoger beroep op 14 januari 2015 en de binnenkomst van het dossier ter griffie van het hof op 6 november 2015 meer dan acht maanden zijn verstreken. Daarnaast is de fase van het appel, nu het hof in deze eerst op 5 december 2017 uitspraak doet, met ruim tien maanden overschreden. Het hof is van oordeel dat, gelet op genoemd procesverloop, de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Derhalve is het hof - alles afwegende - van oordeel dat in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf van 76 dagen, met aftrek van voorarrest, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 69 dagen, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
69 (negenenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel, mr. H.C. Plugge en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2017.