ECLI:NL:GHDHA:2017:351

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
22-002580-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2016. De verdachte, geboren in 1977 in de Bondsrepubliek Duitsland en thans gedetineerd in PI Rijnmond, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de verdachte echter alle eerder geformuleerde grieven ingetrokken. Dit leidde tot de vraag of de verdachte nog ontvankelijk was in het hoger beroep.

De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, gezien het feit dat de verdachte niet ter zitting aanwezig was. Het hof heeft kennisgenomen van een e-mail van de raadsman van de verdachte, waarin de intrekking van de grieven werd bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvankelijk opgegeven grieven niet langer bestonden en dat er geen redenen waren voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof geoordeeld dat de situatie zich leende voor niet-ontvankelijkheid. Het hof heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat de eerdere veroordeling van de rechtbank in stand blijft. Deze beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002580-16
Parketnummers: 09-827209-15 en 09-048862-15
Datum uitspraak: 1 februari 2017

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op
[geboortejaar] 1977, thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg bevolen voeging van die zaken.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding met parketnummer 09-827209-15 onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is in eerste aanleg ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 09-827209-15 onder 1 subsidiair (het hof begrijpt: tweede cumulatief/alternatief), 2 en 3 primair en ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 09-048862-15 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Op 16 november 2016 heeft een zogenoemde regiebehandeling plaatsgevonden. Het onderzoek ter terechtzitting is toen geschorst voor onbepaalde tijd.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2017 gevorderd dat de niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Na aanvang van de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof kennis genomen van een e-mailbericht d.d. 24 januari 2017 van de raadsman van de verdachte aan het hof en de advocaat-generaal, waarin wordt medegedeeld dat de verdachte alle eerder in de appelschriftuur en ter zitting geformuleerde grieven intrekt, welke intrekking er kennelijk toe strekt daarmee zoveel mogelijk de toestand teweeg te brengen die zou zijn ontstaan door intrekking van het hoger beroep ware dit nog mogelijk geweest.
Het hof stelt vast dat de aanvankelijk opgegeven grieven tegen het vonnis waarvan beroep niet langer bestaan. Onder deze omstandigheden doet zich naar oordeel van het hof een situatie voor die op één lijn te stellen is met die welke is bedoeld in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gehoord de advocaat-generaal en gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2017.