ECLI:NL:GHDHA:2017:3903

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
22-002479-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk contant geldbedrag in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met zijn toenmalige partner beschuldigd werd van het witwassen van een contant geldbedrag van € 139.180,36. De verdachte was eerder in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft vastgesteld dat het geldbedrag, dat in een woning in Bergen op Zoom werd aangetroffen, afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had wisselende verklaringen gegeven over de herkomst van het geld, maar het hof achtte deze verklaringen niet aannemelijk. Het hof concludeerde dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte wisten dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden en het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in eerste aanleg, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002479-17
Parketnummer: 10-751001-14
Datum uitspraak: 20 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent een in beslag genomen geldbedrag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 augustus 2013, te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een hoeveelheid) geld (139.180,36 euro), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich met name met de strafoplegging niet verenigt.
Gevoerd verweer en beoordeling van de tenlastelegging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het bewezenverklaarde niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Ter adstructie heeft de raadsman aangevoerd dat het op 27 augustus 2013 in de woning van de ex-vrouw van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 139.180,36 afkomstig is uit een eigen misdrijf van de verdachte, terwijl daarbij geen sprake is geweest van verbergen of verhullen van de criminele herkomst van voormeld geldbedrag.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt en gaat daarbij op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) - de ex-vrouw van de verdachte – waren de bewoners/gebruikers van de woning aan de [adres] te Bergen op Zoom, welke woning op naam staat van [medeverdachte]. Op 27 augustus 2013 heeft - in het kader van de in het strafrechtelijk onderzoek [x] tegen de verdachte bestaande verdenking van overtreding van de Opiumwet - in voormelde woning een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden.
Tijdens de doorzoeking in voormelde woning werden in de ouderslaapkamer - in een tas die werd aangetroffen in een hoek van de kamer tussen een kinderledikant en een wand - 32 enveloppen aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal € 139.180,36. Het geldbedrag bestond uit coupures van 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro, alsmede een klein bedrag in munten.
Op één van voornoemde aangetroffen en inbeslaggenomen enveloppen met geld is DNA-materiaal aangetroffen dat van de medeverdachte afkomstig kan zijn.
Vooropgesteld dient te worden dat de medeverdachte als hoofdbewoonster en de verdachte als haar (toenmalige) partner en medebewoner van voormelde woning verantwoordelijk mogen worden gehouden voor goederen die in die woning worden aangetroffen. Tenzij onderbouwd en overtuigend wordt uitgelegd dat de verdachte en/of zijn (ex)-partner geen wetenschap van de aanwezigheid van het geldbedrag kunnen hebben gehad, moet op grond van de enkele omstandigheid dat het bedoelde geldbedrag, niet op een niet of moeilijk zichtbare plek verstopt, in de toen door hen gezamenlijk bewoonde woning aanwezig was in de gezamenlijke slaapkamer, worden aangenomen dat zij beiden wetenschap van die aanwezigheid hebben gehad. Namens de verdachte zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden naar voren gebracht die dat in de onderhavige situatie anders maken.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het aangetroffen geldbedrag zich in de machtssfeer van zowel de verdachte als de medeverdachte heeft bevonden en voorts dat beiden wetenschap en dus opzet op de aanwezigheid daarvan hebben gehad.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is, en het voorhanden hebben daarvan derhalve als witwassen kan worden gekwalificeerd.
De verdachte heeft over de herkomst van het aangetroffen geld wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie op 29 augustus 2013 op zijn zwijgrecht beroepen. Vervolgens is in het klaagschrift van 9 december 2013 naar voren gebracht dat het geldbedrag van € 139.180,36 niet aan de hem en/of de medeverdachte toebehoort, maar eigendom is van de onderneming [garage], vertegenwoordigd door de verdachte.
Ten slotte is eerst ter terechtzitting in eerste aanleg en wederom ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman gesteld dat voormeld geldbedrag aan de verdachte toebehoort en dat hij dit geld uit eigen misdrijf, te weten valsheid in geschrift c.q. fraude bij het bedrijf [garage], heeft verkregen. De verdachte zelf is niet ter terechtzitting van het hof verschenen om hier een nadere toelichting op te verschaffen.
Het geldbedrag is – zoals hiervoor reeds vermeld - aangetroffen in 32 enveloppen, welke zich bevonden in een tas in de hoek van de ouderslaapkamer, tussen een kinderledikant en een wand. Het op deze wijze voorhanden hebben van dergelijke grote contante geldbedragen is zeer ongebruikelijk. Dit roept het vermoeden op van een illegale herkomst van het geld. Zo’n illegale herkomst is door de verdachte ook niet betwist, maar het hof acht zijn verklaring over deze herkomst niet aannemelijk. Deze verklaring is pas in een laat stadium gegeven, nadat eerder andere lezingen waren gegeven. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. De verdachte had op het bewuste moment ook geen enkele formele relatie met het door hem genoemde bedrijf en heeft geen concrete, laat staan overtuigende, onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij het geld heeft verworven door te frauderen bij voormeld bedrijf.
Nu de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de werkelijke herkomst van het geld moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, worden aangenomen dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf door de verdachte en/of een of meer anderen gepleegd. Welk concreet misdrijf dit is, kan het hof niet vaststellen. Daarom gaat een beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond – zoals door de verdediging gedaan - niet op.
Hetgeen de dochter van de verdachte en de medeverdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, werpt geen ander licht op de zaak.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geldbedrag dat bij de verdachte en de medeverdachte is aangetroffen onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte en de medeverdachte dat wisten.
De hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, op na te melden wijze, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan witwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks27 augustus 2013, te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een hoeveelheid
)geld (139.180,36 euro), heeft
verworven en/ofvoorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s) (telkens)wist
(en
), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoedendat dat
/die voorwerp(en)geld- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het hof neemt uit het vernietigende vonnis over de inhoud van de op bijlage II vermelde bewijsmiddelen, genummerd 1 tot en met 8, met uitzondering van de bewijsmiddelen 3, 4 en 5.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn toenmalige partner schuldig gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van in totaal € 139.180,36. Het voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is, vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien gaat het in het onderhavige geval om een geldbedrag van een zodanige omvang, dat het niet anders kan dan dat dit bedrag afkomstig is van een of meer ernstige strafbare feiten van aanzienlijke omvang. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat – mede gelet op de grootte van het witgewassen bedrag - op het onderhavige feit niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf van enige duur. Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteren, in die zin dat het hof in plaats van voormelde straf een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden zal opleggen
.
Beslag
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag ad € 139.180,36 verbeurd zal worden verklaard.
De raadsman heeft zich ten aanzien hiervan gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is waarmee het bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij voor zover mogelijk rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroepvoor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 139.180,36.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2017.