ECLI:NL:GHDHA:2017:3904

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
22-005854-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de verdachte in hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van seksueel misbruik van de zoon van zijn toenmalige vriendin, dat begon toen het slachtoffer ongeveer 10 jaar oud was en doorging tot in zijn tienerjaren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen. De verdachte was eerder in eerste aanleg veroordeeld tot 3 jaren gevangenisstraf, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf verlaagd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. De bewezenverklaring is gebaseerd op de verklaringen van de aangever, die door deskundigen als betrouwbaar zijn beoordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de recidivekans van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade omvatte, is toegewezen tot een totaalbedrag van € 7.790,75, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005854-16
Parketnummer: 10-710152-15
Datum uitspraak: 20 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1958,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
6 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van mei 1994 tot en met 20 mei 1998 te Hellevoetsluis en/of te Rockanje en/of te Rijswijk en/of te Voorschoten en/of te Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [aangever] (geboren op [geboortejaar] 1986), een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen), (telkens)
- aftrekken van die [aangever], en/of
- pijpen van die [aangever], en/of
- zich laten aftrekken van die [aangever], en/of
- zich laten pijpen door die [aangever], terwijl die [aangever] zijn (stief)zoon was en de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 1998 tot en met 20 mei 2002 te Hellevoetsluis en/of te Rockanje en/of te Rijswijk en/of te Voorschoten en/of te Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [aangever] (geboren op [geboortejaar] 1986), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen), (telkens)
- aftrekken van die [aangever], en/of
- pijpen van die [aangever], en/of
- zich laten aftrekken van die [aangever], en/of
- zich laten pijpen door die [aangever], terwijl die [aangever] zijn (stief)zoon was en de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt, met name ten aanzien van de strafoplegging.
Gevoerd verweer en beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank heeft een uitvoerige bewijsoverweging in het vonnis opgenomen. Het hof kan zich grotendeels met deze overweging verenigen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof deze overweging opnieuw opnemen, daar waar nodig aangepast en aangevuld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen – kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangever niet overtuigend zijn en dat de verdachte wegens het ontbreken van (steun)bewijs dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier bevinden zich een aangifte en meerdere verklaringen van de aangever waarin hij verklaart over de seksuele handelingen die de verdachte bij hem gepleegd heeft. De seksuele handelingen hebben bestaan uit het wederzijds aftrekken en pijpen.
Het hof ziet geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever met betrekking tot de door hem genoemde handelingen te twijfelen. Het hof heeft hierbij allereerst in aanmerking genomen de conclusie van de deskundige G. Wolters in zijn rapport d.d. 15 juli 2016, ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. Deze conclusie luidt dat de verklaringen van de aangever betreffende de essentie van het door hem vermelde misbruik door de verdachte in aanzienlijke mate betrouwbaar zijn. Deze door de deskundige gebezigde aanduiding van de betrouwbaarheid betreft de op een na hoogste kwalificatie op de schaal van betrouwbaarheid (70 – 90%).
De deskundige stelt dat de voormelde kwalificatie van de betrouwbaarheid niet geldt voor alle door de aangever vermelde gevallen en situaties en niet voor de gehele door aangever genoemde periode, nu pseudoherinneringen – onder meer vanwege het tijdsverloop en de omstandigheid dat de aangever geleidelijk aan meer is gaan verklaren – niet zijn uit te sluiten. De deskundige maakt aldus hier en daar een voorbehoud ten aanzien van zijn conclusie met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. Zulks betekent naar het oordeel van het hof echter niet – in tegenstelling tot wat door de verdediging is gesteld – dat de verklaringen van de aangever als geheel onbetrouwbaar dienen te worden bestempeld. Het bevreemdt het hof bovendien niet dat de aangever – mede gelet op het tijdsverloop - ten aanzien van de periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden wisselend heeft verklaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige voorts verklaard dat hij 300 à 400 soortgelijke zaken heeft onderzocht en dat de onderhavige zaak niet sterk afwijkt van eerder door hem onderzochte zaken. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de door de deskundige getrokken conclusies ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever.
Voorts acht het hof in dit verband van belang dat uit de medische stukken die zijn overgelegd in het kader van de vordering van de benadeelde partij volgt dat de aangever wordt behandeld voor een post traumatische stress stoornis. Uit voormelde stukken blijkt van geen andere oorzaak voor dit trauma dan seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden in zijn jeugd.
Bovendien is het hof van oordeel dat de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden met name voldoende steun vinden in de verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij een keer onder de douche aan het geslachtdeel van de aangever heeft gezeten toen deze een jaar of negen was en dat hij kaart/dobbel spelletjes heeft gespeeld met de aangever, waarbij kleren uitgetrokken moesten worden. De aangever was toen dertien of veertien jaar oud. Ook de broer van de verdachte, [broer A], heeft verklaard dat hij met de verdachte en de aangever wel eens strippoker heeft gespeeld toen de aangever rond de dertien/veertien jaar was. De verdachte heeft verder toegegeven dat hij seksuele handelingen, zoals beschreven door de aangever – te weten het wederzijds pijpen en aftrekken - heeft gepleegd toen de aangever rond de zestien/zeventien jaar was. Zij zouden een seksuele relatie hebben gehad, die daarna enkele jaren zou hebben voortgeduurd.
De verdachte heeft voorts op 10 juni 2015 een telefoongesprek gevoerd met zijn broer [broer B], waarin de verdachte aangeeft dat er geen getuigen zijn, dat hij alles heeft ontkend en dat hij alleen met de aangever was. Gelet op de overige inhoud van het voormelde gesprek alsmede de context waarin dit gesprek is gevoerd – te weten op het moment dat de andere broer van de verdachte werd verhoord door de politie – kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat het desbetreffende gesprek gaat over het seksueel misbruik van de aangever. Dat het gesprek betrekking zou hebben op het spel strippoker - zoals gesteld door de verdediging - kan uit de inhoud van het telefoongesprek niet worden afgeleid en acht het hof daarom niet aannemelijk.
Gelet op al het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangever voldoende bevestiging vinden in de overige inhoud van het dossier. Nu naar het oordeel van het hof aldus is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het hof ook de overtuiging heeft bekomen dat hetgeen is ten laste gelegd zich heeft voorgedaan, komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van mei 199
46tot en met 20 mei 1998 te Hellevoetsluis en
/ofte Rockanje
en/of te Rijswijk en/of te Voorschoten en/of te Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [aangever] (geboren op [geboortejaar] 1986),
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(meermalen
), (telkens)
- aftrekken van die [aangever], en
/of
- pijpen van die [aangever], en
/of
- zich laten aftrekken
vandoordie [aangever], en
/of
- zich laten pijpen door die [aangever], terwijl die [aangever]
zijn (stief)zoon was ende leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt;
2:
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegenin o
f omstreeksde periode van [geboortejaar] 1998 tot en met 20 mei 2002 te Hellevoetsluis en
/ofte Rockanje
en/of te Rijswijk en/of te Voorschoten en/of te Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [aangever] (geboren op [geboortejaar] 1986), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(meermalen
), (telkens)
- aftrekken van die [aangever], en
/of
- pijpen van die [aangever], en
/of
- zich laten aftrekken
vandoordie [aangever], en
/of
- zich laten pijpen door die [aangever]
, terwijl die [aangever] zijn (stief)zoon was en de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het hof neemt over de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen, weergegeven op de pagina’s 10 tot en met 16 van het bestreden vonnis, met uitzondering van:
  • De kennelijk per abuis opgenomen eerste regel op pagina 10 (“De verklaring. . . . inhoudende”).
  • Het eerste op pagina 13 opgenomen bewijsmiddel (Proces-verbaal nr. PL1700-2014407748-20).
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vele jaren schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van de zoon van zijn toenmalige vriendin. Dit misbruik startte op het moment dat het slachtoffer ongeveer 10 jaar oud was en heeft geduurd tot ver in zijn tienerjaren. Het behoeft geen betoog dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van het toelaatbare ernstig heeft overschreden. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat jonge slachtoffers van dergelijk misbruik te kampen hebben met verregaande psychische gevolgen. Dat is ook in deze zaak het geval, zo blijkt uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer. Het slachtoffer is, ook na intensieve behandeling voor zijn posttraumatische stressstoornis, nog steeds angstig en ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het gebeurde.
Bouman GGZ, afdeling reclassering, heeft een advies over de verdachte uitgebracht, gedateerd op 14 maart 2016, rapporteur de heer O. Stijger. Uit dit rapport komt naar voren dat het risico op recidive en de factoren die hierbij een rol kunnen spelen niet adequaat kunnen worden ingeschat, gelet op de ontkennende houding van de verdachte. De verdachte komt naar voren als een man die weinig geneigd is om stil te staan bij dan wel te reflecteren op zijn eigen gedrag. Er is sprake van een vermijdende copingstijl, wat mogelijk een rol heeft gespeeld bij het ontstaan en voortduren van de financiële problemen en het problematisch alcoholgebruik van de verdachte. Er wordt geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, een verplichte behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek alsmede een contactverbod met het slachtoffer.
Voorts heeft de psychiater P.K.J. Ronhaar – blijkens zijn rapport d.d. 29 januari 2016 - bij de verdachte geen relevante ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld. Er wordt in voormeld rapport derhalve geadviseerd om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de ten laste gelegde feiten. Er wordt – nu geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens - geen aanleiding gezien om een behandeling in een opgelegd kader te adviseren.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een rapport d.d. 25 januari 2016 van psycholoog dr. R.A.R. Bullens. Nu de verdachte de feiten heeft ontkend, heeft de psycholoog geen uitspraak gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde periode onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit van andere aard.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof acht het thans niet nodig om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden – zoals geadviseerd door Bouman GGZ en opgelegd door de rechtbank – te verbinden.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële (€ 790,75) en immateriële (€ 7.000,-) schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.790,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft, zoals reeds vermeld, bevestiging van het vonnis gevorderd, en daarmee toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag € 7.790,75, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.790,75, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.790,75 (zevenduizend zevenhonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 790,75 (zevenhonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.790,75 (zevenduizend zevenhonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 790,75 (zevenhonderdnegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
73 (drieënzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 oktober 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2017.