Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 19 december 2017
TATA STEEL IJMUIDEN B.V.,
de vennootschap naar vreemd recht ARCELORMITTAL FRANCE,
Het verloop van het geding
Pleitnota in
Appel, de pleitnota’s in de eerste aanleg zullen worden aangeduid met de afkorting PE).
1. Warmgewalste staalplaat die eventueel vervolgens koudgewalst kan zijn, waarbij de plaat is bekleed en thermisch is behandeld, waarbij het staal van de plaat de volgende gewichtssamenstelling heeft:
6. Werkwijze voor de vervaardiging van een onderdeel uit de beklede staalplaat volgens de conclusies 1 tot 5, met het kenmerk, dat na vormgeven en voor thermische behandeling de bekleding van het onderdeel wordt onderworpen aan een temperatuursverhouging met een snelheid hoger dan 5ᵒ C/s die hoger kan zijn dan 600ᵒ C/s.’
a steel product would not be within the scope of protection of EP 044 at least if it has the following characteristic: The steel products contains less than 0.00045% boron’.
a product having the above characteristics is indeed not within the scope of protection of EP 044 and that you will therefore refrain from invoking EP 044 against such a product’.
bis-Verordening) daaraan in de weg staat, terwijl artikel 7 sub 2 van die verordening daarvoor geen grondslag biedt nu geen sprake is van inbreuk of dreigende inbreuk;
bis-Verordening een toereikende bevoegdheidsgrondslag, waaraan niet afdoet dat in die vorderingen geen concreet product is omschreven. De rechtbank heeft vervolgens de artikel 3:302/303 BW-verweren van ArcelorMittal verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen van Tata Steel voldoende concreet, zodat zij belang in de zin van dat artikel heeft, en is, omdat er een reële dreiging bestaat dat ArcelorMittal EP 044 inzet als Tata Staal haar voornemen uitvoert om het staalproduct met minder dan 0.00045 wt % boor te produceren, bovendien voldaan aan de ‘rechtsverhouding’-eis. Bij de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank voorop gesteld dat artikel 150 Rv meebrengt dat op Tata Steel de bewijslast en de stelplicht rust dat de gevorderde negatieve verklaringen voor recht rechtens juist zijn, en dat het derhalve aan Tata Steel is om aan te tonen dat een product met minder dan 0,00045 wt % boor nooit onder de beschermingsomvang van EP 044 zal vallen. Overwegende dat dit laatste niet is komen vast te staan, heeft de rechtbank de vorderingen A, C en D afgewezen, onder veroordeling van Tata Steel in de artikel 1019h Rv-kosten. Van de door ArcelorMittal gevorderde volledige kosten ten bedrage van € 162.150,40 heeft de rechtbank toegewezen € 60.952,-. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ArcelorMittal niet heeft betwist dat een bedrag van € 80.000,- redelijk en evenredig is voor de hele procedure en dat 75% van de kosten is toe te rekenen aan de IE-grondslag.
überhauptvoornemens is om een product met minder dan 0,00045 wt % boor op commerciële schaal te gaan produceren (MvA/MvG-inc onder 2.7).
bis-Verordening van toepassing.
bis-Verordening.
Folien Fischer’ (zaak C-133/11, ECLI:EU:C:2012:664) valt een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht, die ertoe strekt het bestaan van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad te ontkennen, binnen de werkingssfeer van laatstgenoemde bepaling.
bis-Verordening beoogt de rechter van de plaats waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, bevoegd te maken. Bij inbreuk op de niet-Nederlandse delen van een Europees octrooi is deze plaats niet in Nederland gesitueerd. Dit geldt ook voor de ontkenning van de inbreuk op de niet-Nederlandse delen van een octrooi. Te dien aanzien kan de Nederlandse rechter aan artikel 7 sub 2 van de Brussel I
bis-Verordening dus geen bevoegdheid ontlenen. De rechtbank heeft zich derhalve terecht onbevoegd verklaard om kennis te nemen van vordering B van Tata Steel.
in fineomschreven, wanneer zij een staalproduct volgens dat octrooi, maar dan met (iets) minder dan 0,00045 wt % boor in Nederland op de markt zal brengen. Verder is bij die beoordeling van belang dat ArcelorMittal niet gevolgd kan worden in haar argument, dat gezien het hypothetische of zelfs volstrekt fictieve karakter dat het product van Tata Steel volgens haar heeft, niet gezegd kan worden dat zich een schadebrengend feit ‘kan voordoen’ als bedoeld in artikel 7 sub 2 van de Brussel I
bis-Verordening en dat daarom een negatieve verklaring voor recht daaromtrent buiten de reikwijdte van die bepaling valt (punten 2.20-2.23 MvA/MvG-inc). Uit de in rov. 3.3 weergegeven stellingen van Tata Steel – waarvan het hof in dit kader mag uitgaan (vgl. punt 20 van het arrest van het HvJEU van 3 april 2014 in zaak C-387/12 ‘
Hi Hotel’, ECLI:EU:C:2014:215) en punt 44 van zijn arrest van 16 juni 2016 in zaak C-12/15 ‘
Universal Music’, ECLI:EU:C:2016:449) – blijkt namelijk in voldoende mate dat het (beweerdelijk) schadebrengende feit zich ‘kan voordoen’, en wel in Nederland. Het is niet zo dat, zoals ArcelorMittal betoogt (punten 4.2 en 4.3 PA), daarvoor een
imminent threatis vereist.
bis-Verordening te rechtvaardigen (zie de punten 50-52 van het ‘
Folien Fischer’-arrest). De omstandigheid dat een mogelijk inbreuk makend staalproduct van Tata Steel nog niet in concrete zin voorhanden is, heeft betrekking op de (ontvankelijkheids-)vraag of er volgens de regels van nationaal recht voldoende belang bestaat bij de vorderingen, waarvan de aangezochte rechter in de fase van het onderzoek naar zijn bevoegdheid geen beoordeling maakt (punt 50 van het ‘
Folien Fischer’-arrest).
in finehierna), staat overigens – anders dan Tata Steel suggereert in punt 87 PA – niet op gespannen voet met de onbevoegdverklaring ten aanzien van vordering B betreffende buitenlandse octrooi-inbreuken. Dat de Nederlandse rechter, die in een bepaalde context (hier: die van vordering D) bevoegd is, daarbij buitenlands recht moet toepassen, wil niet zeggen dat hij in een andere context (hier: die van vordering B) bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen met betrekking tot die buitenlanden.
bis-Verordening kan niet slagen nu in dit geding de geldigheid van EP 044 op geen enkele manier aan de orde is gesteld.
VJV/Staat’ (NJ 2002, 217, ECLI:NL:HR:2001:ZC3693) heeft de HR een uiteenzetting gegeven over het belang-vereiste bij een verklaring voor recht die, omgezet naar een negatieve verklaring voor recht als in de onderhavige zaak aan de orde, hier op neer komt. Zo’n verklaring moet, wanneer die ziet op handelingen die nog niet hebben plaatsgevonden, op zodanige wijze zijn geformuleerd dat in alle daardoor bestreken gevallen geen sprake is van inbreuk/onrechtmatigheid. Indien reeds op voorhand blijkt dat de handelingen waarop de gevorderde verklaring ziet, op zodanige wijze zijn omschreven dat zij niet alle of niet onder alle omstandigheden geen inbreuk/onrechtmatigheid opleveren en de vraag of zij geen inbreuk/onrechtmatigheid opleveren ook niet aan de hand van de omstandigheden van het geval kan worden onderzocht, is die verklaring onvoldoende concreet omschreven, waardoor zij nimmer voor toewijzing in aanmerking komt. Dit brengt met zich dat de eisende partij onvoldoende belang heeft bij de daartoe strekkende vordering en derhalve daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard. Onder 4.3, 4.15 en 4.16 MvA/MvG-inc en punt 5.3 PA heeft ArcelorMittal, hierop voortbordurend, aangevoerd dat vanwege de breedte van de vorderingen en de ontbrekende specificering van allerlei componenten die met boor interacteren of boor (deels) kunnen vervangen, Tata Steel in die vorderingen niet kan worden ontvangen.
Medinol/Abbott’ (ECLI:NL:HR:2014:816) en in zijn arrest van 5 februari 2016 inzake ‘
Bayer/Sandoz’(ECLI:NL:HR:2016:196) onder meer als volgt overwogen:
”, onderscheidenlijk “de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte
” bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de “uitersten” in de woorden van het Protocol) (vgl. HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3522, NJ 2007/466 en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3680, NJ 2013/68). Daarbij dient het achterhalen van de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte ertoe een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte of onnodig ruime uitleg te vermijden (vgl. HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609, NJ 1995/391). De beschrijving en de tekeningen vormen in dat kader een belangrijke bron.
Medinol/Abbott’ (rov. 3.5.2) heeft de HR voorts gepreciseerd dat het bij het achterhalen van de uitvindingsgedachte gaat het om de vaststelling van hetgeen het octrooi toevoegt aan de stand van de techniek, waarbij het perspectief van de gemiddelde vakman en diens kennis van de stand van de techniek op de prioriteitsdatum richtinggevend is.
de voorgestelde platen niet bekleed (worden) geleverd vanwege gedragsproblemen van de bekleding tijdens de thermische behandeling’ en dat het ‘
bekleden (dus) (wordt) uitgevoerd op gerede onderdelen, hetgeen een flinke reiniging nodig maakt van de oppervlakken en de holle delen’ terwijl bovendien ‘
de thermische behandeling uitgevoerd (moet) worden onder geregelde atmosfeer om iedere ontkoling en oxidatie van het metaal te vermijden’ (§ 0002 van de Franse tekst, blz. 1 van de Nederlandse vertaling);
de aanwezigheid van de bekleding tijdens de thermische behandeling van de onderdelen (…) het mogelijk maakt iedere ontkoling van het basismateriaal alsook iedere oxidatie te vermijden’ hetgeen ‘
een onbetwistbaar voordeel (is) in het bijzonder in het geval van het warme vormgeven’, terwijl ‘
bovendien het verwarmen van het behandelde onderdeel geen oven met een geregelde atmosfeer nodig heeft om een ontkoling te vermijden’ (§ 0022 van de Franse tekst, blz. 6/7 van de Nederlandse vertaling),
voorde thermische behandeling de bekleding wordt onderworpen aan (…)’ (onderstreping door het hof).
op passende wijze rekening (dient) te worden gehouden met elk element dat gelijkwaardig is aan een in de conclusies omschreven element’. Het gaat hier om equivalente elementen (rov. 3.5.2 van ‘
Medinol/Abbott’).
in fineoverwogene blijkt dat ‘het incident’ tot het incidenteel appel behoort (vgl. punt 1.2 van de PA van ArcelorMittal), en zal met dit als uitgangspunt en verder aanknopend bij de door partijen genoemde verhoudingen, de kosten voor 50% toerekenen aan het principaal appel, en voor 50% aan het incidenteel appel. Omdat in het incidenteel appel partijen ieder gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld (zie de rovv. 5.11, laatste volzin, en 6.1, voorlaatste volzin) zullen de daarop gevallen kosten (volledig) worden gecompenseerd. De door Tata Steel in het principaal appel aan ArcelorMittal te betalen kostenvergoeding komt derhalve uit op (75% van 50% van € 147.155,18 =) € 55.183,19.