ECLI:NL:GHDHA:2017:4025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
22-002285-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser door automobilist; vrijspraak voor onvoorzichtigheid, veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 20 oktober 2015 te Vlaardingen, waarbij een automobilist een fietser over het hoofd zag tijdens het afslaan. De fietser raakte zwaargewond, met onder andere een gebroken rugwervel en aangezichtsletsel. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. In hoger beroep werd de zaak opnieuw bekeken door het Gerechtshof Den Haag. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende onvoorzichtigheid of onoplettendheid kon worden verweten, waardoor de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit werd uitgesproken. Echter, het subsidiaire feit van gevaarlijk rijgedrag werd wel bewezen verklaard. De verdachte kreeg een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden opgelegd. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente detentie en werk in de steigerbouw, en concludeerde dat de opgelegde straffen een passende reactie vormden op het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002285-17
Parketnummer: 10-812069-16
Datum uitspraak: 18 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 december 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur met aftrek van voorarrest, subsidiair 60 dagen hechtenis en is de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de tijd van 10 maanden, met aftrek met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Vlaardingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westlandseweg;
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, naar links is gaan afslaan en daarbij de bocht heeft afgesneden en/of niet voldoende rechts heeft gehouden en/of niet heeft opgemerkt dat een fietser, die hem op de fietsstrook tegemoet kwam en die zijn weg rechtdoor wilde vervolgen, zich (inmiddels) op het kruisingsvlak (van die Westlandseweg en de verbindingsweg naar het Plein 1940) bevond en/of die fietser niet heeft laten voorgaan en/of in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser,
waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rugwervel en aangezichtsletsel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, met dat motorvoertuig is gaan rijden na gebruik van drugs en/of middelen,te weten amfetamine en cannabinoïden (THC), waardoor gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van het door hem bestuurde voertuig en/of het gevaar bestond dat hij niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Vlaardingen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westlandseweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, naar links is gaan afslaan en daarbij de bocht heeft afgesneden en/of niet voldoende rechts heeft gehouden en/of niet heeft opgemerkt dat een fietser, die hem op de fietsstrook tegemoet kwam en die zijn weg rechtdoor wilde vervolgen, zich (inmiddels) op het kruisingsvlak (van die Westlandseweg en de verbindingsweg naar het Plein 1940) bevond en/of die fietser niet heeft laten voorgaan en/of in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis en dat aan de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor een tijd van 5 maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof komt tot een andere bewezenverklaring (het subsidiaire in plaats van het primaire) en in verband daarmee tot een andere strafoplegging.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat om tot een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, vastgesteld dient te worden dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. onder meer HR 1 juni 2004, LJN AO5882, NJ 2005, 252) is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst en de overige omstandigheden van het geval.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof niet meer vaststellen dan dat de verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de fietser die hem tegemoetkwam niet heeft gezien, terwijl deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen. Het hof is echter van oordeel dat niet is gebleken van bijkomende omstandigheden op grond waarvan de verdachte minst genomen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onzorgvuldigheid verweten kan worden, zodat niet bewezen kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde (vgl. HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544).
Naar het oordeel van het hof behoort de verdachte daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op
of omstreeks20 oktober 2015 te Vlaardingen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westlandseweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, naar links is gaan afslaan
en daarbij de bocht heeft afgesneden en/of niet voldoende rechts heeft gehoudenen
/ofniet heeft opgemerkt dat een fietser, die hem op de fietsstrook tegemoet kwam en die zijn weg rechtdoor wilde vervolgen, zich (inmiddels) op het kruisingsvlak (van die Westlandseweg en de verbindingsweg naar het Plein 1940) bevond en
/ofdie fietser niet heeft laten voorgaan en
/ofin botsing
of aanrijdingis gekomen met die fietser.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, rijdend in een personenauto, linksaf geslagen. Hij heeft daarbij een rechtdoor gaande fietser die voorrang had niet opgemerkt waardoor een botsing tussen de fietser en de personenauto van de verdachte heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft de fietser zwaar lichamelijk letsel opgelopen met een langdurig revalidatietraject als gevolg. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, ook wegens soortgelijke delicten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van Palier d.d. 4 september 2017.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een enigszins gewijzigd beeld van zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht. De verdachte is in oktober van dit jaar uit detentie gekomen en is direct aan het werk gegaan in de steigerbouw, onder andere als chauffeur. Uiteindelijk heeft de verdachte een eigen huis kunnen huren en woont hij hier sinds enkele weken. Het hof acht voornoemde ontwikkelingen positief, zij het dat deze nieuwe situatie voor de verdachte nog zeer fragiel en pril is. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het zware werk dat hij verricht en het feit dat het bezit van zijn rijbewijs noodzakelijk is voor het behouden van zijn werk.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Met de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid beoogt het hof een bijdrage te leveren aan het voorkomen van herhaling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2017.
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.