ECLI:NL:GHDHA:2017:4033

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.225.491/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [appellante]. De rechtbank Rotterdam had eerder op 10 oktober 2017 een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp tot 9 november 2017. [appellante] is op 17 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De gecertificeerde instelling, die als verweerster optreedt, heeft op 15 november 2017 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2017 zijn zowel [appellante] als een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling verschenen, terwijl de moeder van [appellante] niet ter zitting is verschenen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat [appellante] in een gesloten jeugdhulp accommodatie verblijft en dat haar moeder en stiefvader in april 2017 naar [geboorteland] zijn vertrokken, waardoor [appellante] alleen is achtergelaten. Het hof heeft de noodzaak van de gesloten plaatsing beoordeeld en geconcludeerd dat deze noodzakelijk was om [appellante] te beschermen en te begrenzen, gezien haar kwetsbare situatie en de zorgen over haar gedrag. Het hof heeft overwogen dat de gesloten jeugdhulp de zwaarste maatregel is en alleen als uiterste maatregel mag worden toegepast.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [appellante] voorop stond. Het hof heeft erkend dat er positieve ontwikkelingen zijn in haar situatie, maar dat de gesloten plaatsing in de betreffende periode nog steeds noodzakelijk was. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.225.491/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-1482
zaaknummer rechtbank : C/10/526491
beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2017
inzake
[appellante] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
thans verblijvende in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp in [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat mr. G.H. Amstelveen te Capelle aan den IJssel,
tegen
Jeugdbescherming [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[moeder] ,
wonende op een onbekend adres in [geboorteland] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking). Bij die beschikking heeft de rechtbank de machtiging gesloten jeugdhulp ten behoeve van [appellante] verleend tot 9 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] is op 17 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 15 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder op 17 november 2017 een journaalbericht van diezelfde datum ingekomen van de zijde van [appellante] , met bijlage.
2.4
De raad heeft bij brief van 10 november 2017, ingekomen op 13 november 2017, het hof laten weten in deze zaak geen onderzoek te hebben verricht en niet naar de zitting te zullen komen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [appellante] , bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- het ouderlijk gezag over [appellante] wordt uitgeoefend door haar moeder;
- [appellante] verblijft in [locatie] , accommodatie voor gesloten jeugdhulp in [plaats] ;
- bij beschikking van 7 maart 2017 is de ondertoezichtstelling van [appellante] door de rechtbank Rotterdam laatstelijk verlengd tot 7 maart 2018;
- bij beschikking van 29 mei 2017 heeft de rechtbank Rotterdam de machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend tot 6 september 2017 en voor het overig verzochte aangehouden;
- bij beschikking van 28 augustus 2017 heeft de rechtbank Rotterdam de machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 18 oktober 2017 en voor het overig verzochte aangehouden.
In hoger beroep is verder vast komen te staan dat de moeder van [appellante] , samen met de broers en zussen van [appellante] , in april 2017 naar [geboorteland] is vertrokken.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de kinderrechter ten behoeve van [appellante] afgegeven machtiging gesloten jeugdhulp van 18 oktober 2017 tot 9 november 2017.
4.2
[appellante] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om de machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, af te wijzen.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [appellante] in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[appellante] is het niet eens met de door de rechtbank afgegeven machtiging. Het plaatsen van een jongere in een instelling voor gesloten jeugdhulp is de zwaarste kinderbeschermingsmaatregel die Nederland kent. Gesloten jeugdhulp mag daarom alleen als uiterste maatregel worden toegepast en dan voor een zo kort mogelijke termijn. [appellante] vindt niet dat de machtiging terecht is afgegeven, omdat volgens haar de noodzaak voor een gesloten plaatsing ontbreekt. Sinds juni 2017 gaat zij op verlof. De verloven verlopen volgens afspraak. Daarnaast volgt zij een opleiding bij het ROC en had zij een bijbaan bij [bedrijf] . Dit verloopt allemaal zonder problemen. [appellante] is hierbij nooit weggelopen en heeft de behandelingen die haar zijn geadviseerd, gevolgd. Zij vindt dat zij goed met haar vrijheden om kan gaan. Inmiddels heeft [appellante] op 10 november 2017 een kennismakingsgesprek gehad met medewerkers van [instelling] in [plaats] . Ze wordt, als het goed is, over drie maanden overgeplaatst. Deze duidelijkheid had [appellante] eerder nog niet. De gecertificeerde instelling wilde haar toen in een gesloten setting houden tot ze de overstap naar [instelling] zou kunnen maken. [appellante] begrijpt dit niet en vindt dat de houding van de gecertificeerde instelling niet motiverend werkt. Het verblijf op een gesloten afdeling met opbouwende vrijheden is daarbij nooit hetzelfde als het verblijf in een open groep. Een bepaalde vorm van geslotenheid zal namelijk blijven. [appellante] is verder niet tegen een (emotieregulatie)behandeling, maar vindt dat deze behandeling geen reden is om haar in een gesloten setting te houden. [appellante] is het daarnaast niet eens met de stelling van de gecertificeerde instelling dat zij het moeilijk vindt om zich te houden aan (tijds)afspraken. Zij begrijpt dat de gecertificeerde instelling hierbij verwijst naar haar bijbaan bij [bedrijf] . Zij is inderdaad een paar keer te laat gekomen, maar dit kwam omdat zij slechts een half uur voor werktijd van [locatie] mocht vertrekken. Ook is zij het niet eens met het vermoeden van cannabisgebruik. Zij had het gevoel dat zij niet serieus werd genomen en heeft daarom een groepsgenoot gevraagd de urinecontrole uit te voeren. Dit betekent niet dat zij zelf cannabis gebruikt.
5.2
Volgens de gecertificeerde instelling was de gesloten plaatsing noodzakelijk voor de opvoeding en verzorging van [appellante] . [appellante] heeft in haar jeugd veel vervelende dingen meegemaakt. Ze is twee keer eerder naar een open groep doorgeplaatst, maar beide keren ging dit niet goed. Daarom vindt de gecertificeerde instelling het belangrijk dat [appellante] niet te snel wordt overgeplaatst, maar eerst voor langere tijd laat zien dat het goed met haar gaat en zij de vrijheden goed aankan. Sinds september 2017 gaan er een aantal dingen goed, maar zijn er ook zorgen over [appellante] . Ze komt soms te laat terug op de groep en er zijn vermoedens dat zij cannabis gebruikt. [appellante] heeft een vriend die ook op het terrein van [locatie] verblijft. Het is voor de gecertificeerde instelling nog onduidelijk wat zijn invloed op [appellante] is. [appellante] volgt nu geen individuele therapie (EMDR) omdat zij dit niet wil. Zowel de begeleider van [appellante] van [locatie] als de gecertificeerde instelling vindt het wel belangrijk dat zij deze therapie volgt, omdat zij nog last lijkt te hebben van haar trauma’s in het verleden. Ook vindt de gecertificeerde instelling dat [appellante] nog moet leren om goed om te kunnen gaan met spanningen. Nu komt het voor dat spanningen zo hoog oplopen, dat [appellante] hierop agressief reageert. Wat goed gaat, is dat [appellante] sinds dit schooljaar naar het ROC Mondriaan gaat en wisselend bijbaantjes heeft. [appellante] is serieus bezig met haar toekomst. Ook gaat [appellante] op bezoek bij haar oom (vaderszijde). Deze bezoeken verlopen ook goed. Tijdens de meest recente zitting op 6 november 2017 zag de kinderrechter te weinig gronden voor een gesloten plaatsing. [appellante] zal daarom worden overgeplaatst naar een open groep bij [locatie] . De gecertificeerde instelling heeft hierop een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank Rotterdam ingediend met het verzoek een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling uit te spreken, zodat deze machtiging kan worden gebruikt bij de plaatsing van [appellante] in de open setting van [locatie] en, later, bij [instelling] .
5.3
Op grond van artikel 6.1.2, lid 1 van de Jeugdwet kan de rechter een machtiging verlenen om een jongere in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. In het tweede lid van dat artikel staan de voorwaarden genoemd. Het hof overweegt allereerst dat [appellante] een oordeel van het hof vraagt over de machtiging gesloten jeugdhulp die is afgegeven voor de periode van 18 oktober 2017 tot 9 november 2017. Het hof zal hiertoe beoordelen of de opgroei- en opvoedingsproblemen van [appellante] in de genoemde periode zo ernstig waren dat haar ontwikkeling naar volwassenheid hierdoor werd belemmerd en gesloten jeugdhulp daarom noodzakelijk was. Daarna zal het hof beoordelen of [appellante] , om te voorkomen dat zij zich aan deze jeugdhulp onttrok of door anderen daaraan werd onttrokken, noodzakelijk in een instelling voor gesloten jeugdhulp moest verblijven. Alleen als aan deze voorwaarden wordt voldaan, mag namelijk de machtiging worden verleend.
5.4
Het hof overweegt dat de gesloten plaatsing was bedoeld om [appellante] te kunnen beschermen en te begrenzen. De gecertificeerde instelling wilde voorkomen dat [appellante] risicogedrag vertoonde en er misbruik van haar werd gemaakt. Ook is gebleken dat het voor [appellante] nog moeilijk was om met zorgen en spanningen om te gaan, wat zij uitte in agressie en wegloopgedrag. Uit het verweerschrift van de gecertificeerde instelling blijkt dat [appellante] de bescherming en begrenzing nog steeds niet altijd accepteert. Het hof overweegt verder dat er grote zorgen waren én nog zijn over [appellante] . [appellante] heeft in het verleden veel nare, ingrijpende dingen meegemaakt. Uit de stukken blijkt dat [appellante] een kwetsbaar meisje is met een totaal IQ van 56 (maart 2017). Haar moeder en stiefvader zijn, zonder afscheid te nemen, in april 2017 met de broers en zussen van [appellante] naar [geboorteland] geëmigreerd. [appellante] is achtergelaten in Nederland, waar ze zelf een erg klein netwerk heeft. Haar moeder en stiefvader hebben geen contact meer met haar opgenomen. Met haar vader heeft zij nog maar zeer recent opnieuw contact. In september 2017 zag de gecertificeerde instelling verder een terugval in haar gedrag. [appellante] kwam te laat terug op de groep en uitte zich brutaal. Ook wilde [appellante] geen traumatherapie (meer) volgen, omdat zij zich wil richten op haar toekomst. Naast de zorgen van de jeugdbeschermer was er nog veel onduidelijkheid over een eventuele plek bij [instelling] . Het hof snapt dat [appellante] vooruit wil kijken en het moeilijk vindt om in een gesloten groep te wonen. Tegelijkertijd overweegt het hof hierbij dat het belangrijk is dat [appellante] een goede, stabiele en bovenal veilige basis krijgt om de toekomst in te gaan. Weliswaar verdient [appellante] een nieuwe kans om naar een open groep te kunnen doorstromen, maar het is tegelijkertijd belangrijk dat deze doorplaatsing slaagt. Een te snelle doorplaatsing is eerder niet in het belang van [appellante] gebleken. Het hof is daarom van oordeel dat de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp in de periode van 18 oktober 2017 tot 9 november 2017 nog aanwezig waren en dat de geslotenheid gedurende deze periode nog noodzakelijk was om [appellante] te kunnen beschermen en begrenzen.
5.5
Ten overvloede overweegt het hof dat [appellante] veel stappen vooruit heeft gezet en er nu ook veel goed gaat. Zo gaat [appellante] weer naar school, heeft zij soms een bijbaantje en krijgt zij binnen de instelling steeds meer vrijheden. Ook gaat ze op verlof naar haar oom. Tijdens de zitting geeft [appellante] aan dat ze deze verloven fijn vindt. Ter zitting is verder gebleken dat [appellante] inmiddels een kennismakingsgesprek heeft gehad bij [instelling] . [appellante] zal heel binnenkort naar een open groep worden overgeplaatst en van daaruit doorstromen naar [instelling] . Het hof overweegt dat dit allemaal erg positieve ontwikkelingen zijn.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en is op 6 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.