5.4Meest subsidiair stelt [belanghebbende] dat moet worden uitgegaan van de fiscale boekwaarde of de marktwaarde conform de nieuwe Woningwet.
[Belanghebbende] heeft verder aangevoerd dat [de Inspecteur] het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat hij tot en met de bezwaarfase het standpunt huldigde dat sprake was van een taakoverdracht en daarop in het verweerschrift terugkomt.
6. [ De Inspecteur] stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat geen sprake is van een taakoverdracht als bedoeld in artikel 5d, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 (Ubbr) en dat commerciële factoren een rol hebben gespeeld omdat de koopprijs hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijvingen.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wbr, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2016, is onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van overdrachtsbelasting vrijgesteld hetgeen wordt verkregen bij fusie, splitsing en interne reorganisatie. De voorwaarden zijn gesteld in het Ubbr. In artikel 5d, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Ubbr is bepaald dat de vrijstelling toepassing vindt bij een taakoverdracht tussen twee of meer instellingen die de status van ANBI hebben, indien in het kader daarvan alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak aan de verkrijgende instelling worden overgedragen, mits bij de overdracht commerciële factoren geen rolspelen.
10. Vast staat dat in het onderhavige geval geen sprake is van een verkrijging bij fusie, splitsing of interne reorganisatie. De vrijstelling kan daardoor alleen toepassing vinden als de verkrijging heeft plaatsgevonden in het kader van een hiervoor genoemde taakoverdracht en dus is voldaan aan de gestelde voorwaarden.
11. In haar nadere stuk van 1 december 2016 heeft [belanghebbende] onder meer het volgende opgemerkt:
'De transactie met [de corporatie], waarbij de financiering van de overnameprijs door [belanghebbende] wordt aangetrokken is vergelijkbaar met de situatie dat het vermogen (saldo van activa minus passiva) wordt overgenomen. Bij aflossing van haar schulden met de verkoopopbrengst zal bij [de corporatie] ook geen vermogen resteren dat kan weglekken. Een situatie die vergelijkbaar is met de situatie dat [belanghebbende] ook de schulden had overgenomen'.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze passage geen andere conclusie worden getrokken dan dat de corporatie schulden had die betrekking hadden op de overgedragen onroerende zaken en [belanghebbende] die schulden niet heeft overgenomen. [Belanghebbende] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat, zo al sprake was van een taakoverdracht, niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle activa en passiva die op de overgedragen taak betrekking hebben, aan [belanghebbende] zijn overgedragen. De vrijstelling is daarom niet van toepassing. In zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur].
13. Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of bij de overdracht commerciële factoren een rol hebben gesteld niet meer te worden beantwoord. Op grond van de Wrb geldt de vrijstelling alleen voor hetgeen wordt verkregen bij fusie, splitsing en interne reorganisatie. Op grond van de in 9 genoemde bepaling in het Ubbr, geldt de vrijstelling ook bij hetgeen wordt verkregen bij een taakoverdracht tussen ANBI-instellingen. De regeling van het Ubbr is dus ruimer dan die van de wet. Omdat de voorwaarden die in het Ubbr zijn gesteld alleen gelden voor de daarin opgenomen verruiming van de vrijstelling, is van overschrijding van de delegatiebevoegdheid geen sprake.
14. Het beroep van [belanghebbende] op het vertrouwensbeginsel stuit af op het in 12 gegeven oordeel, omdat de vraag of sprake is van een taakoverdracht in het midden kan blijven nu dit in het onderhavige geval niet tot gevolg heeft dat de vrijstelling van toepassing is.
15. Gelet op het voorstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.