ECLI:NL:GHDHA:2017:4294

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
200.209.669/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de kantonrechter in Den Haag van 17 november 2016, waarin zijn verzoeken tot vernietiging van een ontslag op staande voet en betaling van een billijke vergoeding werden afgewezen. [Verzoeker] was in dienst bij JHV Hospitality B.V. en kreeg op 5 september 2016 ontslag op staande voet, nadat hij beschuldigd werd van het doorspelen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie aan een gast. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was en dat [verzoeker] bovendien een schadevergoeding moest betalen aan JVH. In hoger beroep verzoekt [verzoeker] het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en opnieuw rechtdoende, onder andere een billijke vergoeding van € 10.000,-- toe te kennen. JVH verzet zich tegen de grieven van [verzoeker] en vraagt het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof laat JVH toe tot het bewijs van haar stellingen omtrent de noodzaak van het ontslag en houdt verdere beslissingen aan. De zaak is complex en raakt aan belangrijke aspecten van het arbeidsrecht, waaronder de rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet en de voorwaarden voor het toekennen van een billijke vergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.209.669/01
Zaaknummer rechtbank: 5391380 EJ VERZ 16-86622

beschikking van 20 juni 2017

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. Ö. Şahin, te Rijswijk,
tegen

JHV Hospitality B.V.,

gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: JVH,
advocaat: mr. K.L.M. Kaldenbach, te Amsterdam.

Het geding

1.1
Bij beroepschrift, ingekomen bij het hof op 16 februari 2017, met producties, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden (hierna: de kantonrechter) van 17 november 2016.
1.2
JVH heeft een verweerschrift in hoger beroep, met producties, ingediend.
1.3
Op 10 mei 2017 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen aanvullende producties ingediend en hun standpunten toegelicht, beiden mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.4
Vervolgens is uitspraak bepaald op 20 juni 2017.

De beoordeling

2.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking in rov. 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten vastgesteld. Over deze feiten bestaat in hoger beroep geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. i) JVH exploiteert elektronische casino’s (speelautomatenhallen) in Nederland.
ii) [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 september 2014 in dienst getreden bij JVH, in eerste instantie voor bepaalde tijd. Deze overeenkomst is met zestien maanden verlengd tot 15 augustus 2016. Sindsdien was sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Tot 1 februari 2016 vervulde [verzoeker] de functie van casino-medewerker. Daarna was hij werkzaam in de functie van floor manager in opleiding. Hij werkte op de locatie te [vestiging] . Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 1.699,50 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag van 8%, bij een werkweek van 38 uren. Hij kon daarnaast recht doen gelden op een overwerkvergoeding, functietoeslag, onregelmatigheidstoeslag en bonussen.
iii) Op 14 juli 2016 heeft het Landelijk Parket gevorderd dat JVH alle hal management journaals van diverse speelautomaten van onder andere de vestiging [vestiging] in de periode van 29 december 2015 tot en met 25 maart 2016 verstrekt. Aan JVH is meegedeeld dat een strafrechtelijk onderzoek gaande was tegen een persoon (hierna te noemen: G.) die zich op dat moment in hechtenis bevond, en dat de gevraagde gegevens in dat kader werden gevorderd. G. was een beroepsgokker en vaste gast in de casino’s van JVH, waaronder het casino in [vestiging] .
iv) In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn in de telefoon van G. telefoonnummers gevonden van (oud-)medewerkers van JVH. In een proces-verbaal van 8 augustus 2016 staan de namen van een aantal (oud-)medewerkers van JVH vermeld, waaronder die van [verzoeker] . Uit dit proces-verbaal blijkt dat met de telefoon van [verzoeker] op 27 en 30 oktober 2015 WhatsApp-berichten met twee dumpschema’s van speelautomaten aan G. zijn verstuurd.
v) JVH heeft [verzoeker] op 5 september 2016 ontslag op staande voet aangezegd. Bij brief van 6 september 2016 is het ontslag schriftelijk bevestigd. Deze brief houdt, voor zover van belang, het volgende in:
‘Op maandag 5 september jl. heeft u een gesprek gehad met de heer [naam 2] (Coördinator Kwaliteit & Veiligheid), mevr. [naam 3] (Casinomanager) en ondergetekende.
Dit gesprek vond plaats in het kader van hoor-wederhoor nadat wij het volgende hadden geconstateerd:
 U heeft vertrouwelijke bedrijfsinformatie (namelijk dumpschema’s – schema’s waarop staat op welke dag, welke automaten worden leeggehaald en geteld) doorgespeeld aan een gast.
In eerste instantie heeft u ontken[d] dat u dumpschema’s heeft doorgestuurd naar een gast. Wij hebben daarop aangegeven dat er geen twijfel bestaat over onze constatering. Toen mevrouw [naam 3] u begeleidde naar de uitgang, heeft u toegegeven dat u inderdaad dumpschema’s heeft doorgestuurd naar een gast.’
vi) Bij brief van zijn gemachtigde van 9 september 2016 heeft [verzoeker] JVH laten weten dat naar zijn oordeel geen sprake is van een geldig ontslag op staande voet, dat hij aanspraak maakt op zijn functie en dat hij zich beschikbaar houdt het werk te hervatten.
vii) [verzoeker] heeft ter terechtzitting van 3 november 2016 erkend dat hij op 27 en 30 oktober 2015 dumpschema’s aan G. heeft verstrekt.
2.3
In eerste aanleg heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
het ontslag op staande voet te vernietigen;
JVH te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoeker] vanaf 5 september 2016 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de emolumenten en de wettelijke verhoging;
subsidiair
JVH te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoeker] van bruto € 10.000,-- dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
JVH te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] vanwege onregelmatige opzetting bruto € 1.699,--, te vermeerderen met de emolumenten;
JVH te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente;
JVH te veroordelen in de proceskosten.
2.4
JVH heeft bij wijze van tegenverzoek de kantonrechter verzocht
primair
a. reeds voor de uitspraak op het verzoek tot vernietiging van [verzoeker] wordt gedaan, de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden, voor het geval de opzegging later wordt vernietigd, primair wegens een tekortkoming door [verzoeker] in de nakoming van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:686 BW, subsidiair wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] ex artikel 7:671b j˚. 7:669 lid 3 sub e BW, meer subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:671b jᵒ 7:669 lid 3 sub g BW dan wel wegens een grond die de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
subsidiair
voor het geval het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van de opzegging wordt toegewezen, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de achtereenvolgende gronden als onder a) vermeld;
primair en subsidiair
[verzoeker] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW te veroordelen tot betaling van een vergoeding in verband met onregelmatige opzegging ter grootte van € 3.365,01;
[verzoeker] op grond van art. 3.3 van de Algemene bedrijfsbepalingen te veroordelen tot een boete van € 5.000,00 wegens overtreding van de geheimhoudingsplicht;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.5
Bij de bestreden beschikking van 17 november 2016 heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. Daarnaast is [verzoeker] veroordeeld tot betaling aan JVH van een bedrag van € 3.365,01 in verband met schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag en tot betaling aan JVH van een bedrag van € 500,-- in verband met de in rov. 2.4 onder d) bedoelde boete. Verder heeft de kantonrechter bepaald dat partijen de eigen proceskosten dienen te dragen en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.6
Onder aanvoering van drie grieven verzoekt [verzoeker] , na (tweede) wijziging van het verzoek in hoger beroep, het hof de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
primair
de arbeidsovereenkomst met JVH te ontbinden en te bepalen op welke datum de arbeidsovereenkomst eindigt;
JVH te veroordelen het loon van [verzoeker] uit te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
JVH te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- bruto als billijke vergoeding, dan wel een door het hof te bepalen billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair
JVH te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, daarbij rekening houdend met de dag waartegen kon worden opgezegd door JVH, en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
JVH te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- bruto als billijke vergoeding, dan wel een in justitie te bepalen billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente;
meer subsidiair
de verzoeken van JVH af te wijzen;
met veroordeling van JVH in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.7
JVH bestrijdt de gronden van het hoger beroep en verzoekt het hof, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
primair
a. de bestreden beschikking te bekrachtigen;
subsidiair
de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met onmiddellijke ingang te ontbinden op grond van art. 7:686 BW jo art. 7:683 lid 5 BW;
meer subsidiair
de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van art. 7:669 lid 1 en lid 3, onder e dan wel onder g BW jo art. 7:683 lid 5 BW;
subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair
te bepalen dat aan [verzoeker] na 5 september 2016 geen loon is verschuldigd, dan wel de loonvordering te matigen tot nihil, dan wel in goede justitie en naar billijkheid te bepalen;
met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de te geven beschikking.
2.8
Grief 1 keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een geldig ontslag op staande voet (rov. 5.14). Daartoe voert [verzoeker] primair aan dat het ontslag niet bevoegdelijk is gegeven, want niet door zijn werkgever, maar door de houdstermaatschappij JVH Gaming & Entertainment B.V.
2.9
Dit verweer faalt omdat uit niets blijkt dat [verzoeker] in redelijkheid heeft kunnen denken dat toen hem op 5 september 2016 mondeling ontslag op staande voet is verleend, dit is gebeurd in naam van JHV Gaming & Entertainment B.V. Dit lag niet ook niet in de rede omdat JHV en niet JHV Gaming & Entertainment B.V. de werkgever is van [verzoeker] . De enkele omstandigheid dat mevrouw [naam 4] het ontslag op 6 september 2016 schriftelijk heeft bevestigd op briefpapier van JHV Gaming & Entertainment B.V. maakt dat niet anders.
2.1
Subsidiair is [verzoeker] van mening dat het gegeven ontslag niet rechtsgeldig is omdat, kort weergegeven, niet (bewezen is dat) is voldaan aan het vereiste dat het ontslag onverwijld wordt gegeven, althans de reden zo dringend was dat deze een ontslag op staande voet rechtvaardigde, anders was [verzoeker] wel op non-actief gesteld totdat JHV met de informatie naar buiten mocht treden. Het hof overweegt in dit verband het volgende.
2.9
Ingevolge art. 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. De werkgever die een werknemer aldus heeft ontslagen, dient in geval van betwisting door de werknemer van de dringende reden/de onverwijldheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de arbeidsovereenkomst onverwijld heeft opgezegd om een dringende reden.
2.1
JVH stelt (verweerschrift in eerste aanleg onder 3.2) op 17 augustus 2016 van het Landelijk Parket het proces-verbaal van 8 augustus 2016 te hebben ontvangen. Bij die gelegenheid is JVH door het Landelijk Parket in verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek verzocht nog niet naar buiten te treden met de informatie uit het proces-verbaal. JVH moest wachten tot zij groen licht kreeg van het Landelijk Parket om met de betrokken medewerkers te kunnen spreken. Nadat het Landelijk Parket JVH had bericht dat er geen afbreukrisico meer bestond voor het lopende onderzoek, heeft JVH de betrokken medewerkers gehoord. JVH heeft niet eerder dan vrijdag 2 september 2016 toestemming van het Landelijk Parket ontvangen om naar aanleiding van de ontvangen informatie tot actie over te gaan (verweerschrift in hoger beroep onder 29). Eerder dan vanaf 2 september 2016 tot actie overgaan, bijvoorbeeld door een op non-actiefstelling, was niet toegestaan. Op maandag 5 september 2016 heeft JVH een gesprek met [verzoeker] gevoerd, is hij met de bevindingen uit het proces-verbaal geconfronteerd en is hij op staande voet ontslagen.
2.11
In eerste aanleg heeft [verzoeker] zich op het standpunt gesteld in juli 2016 erachter te zijn gekomen dat JVH een onderzoek had gestart, dat het mogelijk doorspelen van informatie naar een klant bij aanvang van dat onderzoek al bekend was en dat JVH toen niet ervoor heeft gekozen om [verzoeker] op non-actief te stellen. Als het doorspelen van informatie voor JVH zodanig dringend was, had JVH [verzoeker] bij aanvang van het onderzoek op staande voet moeten ontslaan of op non-actief moeten stellen, en niet twee maanden later, zo betoogde [verzoeker] . Volgens [verzoeker] was JVH al veel eerder dan zij stelt bekend met de bevindingen van de politie. Hij heeft betwist dat JVH niet eerder naar buiten mocht komen met deze bevindingen. In hoger beroep stelt [verzoeker] dat JVH op 17 of 18 augustus 2016 de politiegegevens in haar bezit had. Van een verzoek om geheimhouding en dat zij niet eerder dan na 2 september 2016 met de politiegegevens naar buiten mocht treden, heeft JVH geen bewijs overgelegd. Nu JVH niet ervoor heeft gekozen [verzoeker] op non-actief te stellen, was het gevaar (van het doorspelen van de dumpschema’s aan G.) niet zodanig als door JVH wordt gesteld.
2.12
Gelet op het voorgaande zal het hof JVH toelaten tot het bewijs van haar stelling
a. a) dat het Landelijk Parket haar in verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek heeft verzocht niet naar buiten te treden met de informatie uit dat proces-verbaal, en
b) dat zij niet eerder dan vrijdag 2 september 2016 toestemming van het Landelijk Parket heeft ontvangen om naar aanleiding van de bevindingen uit dat proces-verbaal tot actie over te gaan ten aanzien van de betrokken werknemers.
2.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
laat JVH toe tot het bewijs van haar in rov. 2.12 onder a) en b) weergegeven stellingen;
bepaalt dat, indien JVH getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. H.J. van Kooten op woensdag 23 augustus 2017, om 09.30 uur;
bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden september tot en met november van 2017, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, M.J. van der Ven en H.M. Wattendorff, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.