ECLI:NL:GHDHA:2017:489
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door het Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, die op 27 oktober 2016 haar verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling en haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben afgewezen. Het hof heeft op 28 februari 2017 uitspraak gedaan. De appellante, wonende te Vlaardingen, heeft op 4 augustus 2016 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, waarbij zij een totale schuldenlast van € 37.872,69 heeft opgegeven, waarvan een aanzienlijk deel betrekking heeft op een schuld aan de Belastingdienst. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2017 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat en een maatschappelijk werker. Het hof heeft de grieven van de appellante in overweging genomen en beoordeeld of er voldoende aannemelijk is dat zij te goeder trouw is geweest. Het hof concludeert dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn in de situatie van de appellante, deze niet opwegen tegen de ernst van de verwijtbaarheid met betrekking tot het ontstaan van de schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan en dat zij niet voldoende heeft aangetoond dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan.
Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat indien de positieve ontwikkeling van de appellante zich voortzet, een nieuw verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in de toekomst mogelijk meer kans van slagen zal hebben.