Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam] ,
2.[naam] ,
3.[naam] ,
4.[naam] ,
5.[naam] ,
6.Nederlandse Vereniging voor Strafrecht Advocaten,
7.Nederlandse Vereniging voor Journalisten,
8.de vereniging Internet Society Nederland,
9.Stichting Privacy First,
National Security Agency(NSA), onder meer met behulp van het programma PRISM, op grote schaal telecommunicatiegegevens van burgers zou verzamelen en bewaren door, onder meer, van internetproviders als Google en Facebook te verlangen dat zij deze gegevens aan de NSA afstaan. Het zou daarbij vooral, of in ieder geval onder meer, gaan om zogenoemde verkeersgegevens of ‘metadata’, dat wil zeggen details over (bijvoorbeeld) wie met wie op welk tijdstip en vanuit welke plaats langs elektronische weg heeft gecommuniceerd, maar niet de inhoud van deze communicatie. [appellanten] stellen dat, nu Nederlandse burgers ook gebruik maken van Google en Facebook, de NSA langs deze weg ook metadata van Nederlandse burgers in handen krijgt. Bovendien zouden de NSA en andere buitenlandse inlichtingendiensten, zoals de Britse
Government Communications Headquarters(GCHQ), rechtstreeks gesprekken afluisteren die tussen (onder meer) Nederlandse burgers plaatsvinden.
in Nederlandactiviteiten ontplooien en gegevens onderscheppen. Volgens [appellanten] gebeurt dit ook. De Staat heeft (bij gebrek aan wetenschap) betwist dat dit gebeurt. Nederland zou volgens de Staat in het verleden wel doelwit van de NSA zijn geweest maar thans niet meer (conclusie van antwoord onder 3.1.12-3.1.13; memorie van antwoord onder 5.3.2). Daarnaast heeft de Staat erop gewezen dat de CTIVD in zijn toezichtsrapport nr. 38 van 5 februari 2014 heeft geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn dat buitenlandse diensten met medewerking van de AIVD of MIVD zelfstandig toegang hebben gekregen tot Nederlandse telefoon- of internetverbindingen. Tegenover deze betwisting hebben [appellanten] onvoldoende concreet gesteld waaruit zou blijken dat buitenlandse inlichtingendiensten in strijd met Nederlandse wetgeving en/of de Nederlandse soevereiniteit activiteiten in Nederland ontplooien. Anders dan [appellanten] suggereren, vloeit die conclusie niet zonder meer voort uit hun stellingen dat de Amerikaanse en Britse diensten op grote schaal telecommunicatieverkeer onderscheppen en dat in Nederland één van de belangrijkste internetknooppunten en een groot datacentrum van Google zijn gelegen. Het enige concrete voorbeeld dat [appellanten] naar voren brengen is dat er satellietschotels staan in Burum. Uit de eigen stellingen van [appellanten] daarover volgt echter dat dit voornamelijk schotels zijn die de Nederlandse inlichtingendiensten via de Nationale Sigint Organisatie beheren en dat in het kader van de samenwerking met buitenlandse diensten verzamelde gegevens naar de NSA en GCHQ gaan. Dat ondersteunt dus niet het betoog dat de buitenlandse inlichtingendiensten zelf activiteiten ontplooien in Nederland. Daarnaast stellen [appellanten] dat het Amerikaanse Ministerie van Defensie de beschikking heeft over eigen apparatuur in Burum om satellietinformatie op te vangen. In de parlementaire stukken waarnaar [appellanten] verwijzen ter onderbouwing van die stelling staat echter dat de Nederlandse inlichtingendiensten
geenaanwijzingen hebben dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. Andere concrete voorbeelden van gevallen waarin de NSA rechtstreeks binnen de Nederlandse rechtssfeer zou opereren, zijn ook niet te vinden in de pleitnota in eerste aanleg van mr. Alberdingk Thijm onder 12 tot en met 47. Het bewijsaanbod onder 78 van de memorie van grieven, voor zover dat al op deze kwestie betrekking heeft, voldoet niet aan de eisen die aan een bewijsaanbod in hoger beroep moeten worden gesteld en wordt daarom gepasseerd.
Inspector General;
Presidential Policy Directive PPD-28de doelen waarvoor metadata in bulk kunnen worden vergaard beperkt en afbakent en het toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden van de NSA versterkt en transparanter maakt;
USA Freedom Actvan 2 juni 2015 voorschrijft dat de Amerikaanse inlichtingen- en veiligheidsdiensten op basis van een specifiek selectiecriterium moeten omschrijven welke (categorie van) gegevens aan de NSA moeten worden verstrekt;
Umbrella Agreementover de wijze waarop de privacy van burgers van de Europese Unie wordt gewaarborgd bij de uitoefening van bevoegdheden door de Amerikaanse inlichtingen- en veiligheidsdiensten; en
Judicial Redress Actburgers van de Europese Unie toegang hebben tot de Amerikaanse rechter om hun rechten betreffende de bescherming van persoonsgegevens uit te oefenen.
Concluding observations on the fourth periodic report of the United States of Americavan de United Nations Human Rights Committee van 23 april 2014, waaruit de door [appellanten] bedoelde passage als volgt luidt:
National Security Agency surveillance
Schrems(HvJEU 6 oktober 2015, zaak C-362/14) heeft bepaald dat, voor zover het betreft het bewaren van persoonsgegevens in de VS, onvoldoende waarborgen bestaan ter bescherming van de grondrechten. Dat argument faalt. In
Schremsging het om de vraag of het doorgeven van (Facebook-)gegevens vanuit de Europese Unie naar de VS toegestaan was onder richtlijn 95/46, hetgeen onder meer toegestaan is indien de VS een ‘passend beschermingsniveau’ biedt. Onder ‘passend beschermingsniveau’ moet volgens het HvJEU worden verstaan een niveau van bescherming van grondrechten “dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de Unie wordt gewaarborgd op grond van richtlijn 95/46, gelezen in samenhang met het Handvest” (rov. 73). Anders dan [appellanten] echter menen heeft het HvJEU in dit arrest niet onderzocht of de VS het aldus vereiste beschermingsniveau bieden, maar heeft het geconstateerd dat de Commissie met haar beschikking 2000/520 daar geen onderzoek naar heeft gedaan en dat die beschikking om die reden ongeldig is. Aan dit arrest, dat overigens in de eerste plaats ging over het Amerikaanse systeem van zelfcertificering en niet over de praktijken en bevoegdheden van de NSA, kan dan ook niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de door de NSA gehanteerde methoden ongeoorloofd want in strijd met het IVBPR zijn.
Concluding observations on the seventh periodic report of the United Kingdom of Great Britain and Northern Irelandvan 17 augustus 2015 van de United Nations Human Rights Committee. [appellanten] hebben met deze summiere verwijzing niet voldoende aangevoerd om hun (vergaande) stelling te onderbouwen dat de GCHQ in algemene zin in strijd handelt met het IVBPR en/of het EVRM. Bovendien blijkt ook uit dit rapport wel van ‘zorg’ maar niet (voldoende) duidelijk van het oordeel dat het GCHQ in algemene zin in strijd handelt met het IVBPR.