ECLI:NL:GHDHA:2017:573

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
000240-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 7 maart 2017 een beslissing genomen over een verzoek tot wraking van rechters in een strafzaak. De verzoeker, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, had eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die betrokken waren bij zijn strafzaak. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat het gerechtshof Amsterdam hem niet op de juiste wijze had geïnformeerd en dat zijn mensenrechten zouden zijn geschonden. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet specifiek gericht waren tegen de individuele rechters, maar eerder tegen het gerechtshof als geheel. Hierdoor kon het verzoek niet worden toegewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker misbruik maakte van zijn recht om wrakingsverzoeken in te dienen en besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze strafzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en de betrokken rechters, waarbij de verzoeker zelf niet ter zitting verscheen. De wrakingskamer verklaarde de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek, maar wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000240-17
Rolnummer hoofdzaak : 23-002410-14
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[de verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
te bereiken op: [e-mailadres],
verzoeker,

Het geding

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op 19 december 2016 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mr. P. Greve, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. R.P. den Otter zitting hadden.
Bij e-mailbericht van 19 december 2016 heeft de verzoeker meegedeeld te zijn genoodzaakt de genoemde raadsheren bij voorbaat te wraken.
3. Bij beslissing van 17 februari 2017 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
4. Mr. P. Greve heeft, mede namens mr. A.M. van Amsterdam en mr. R.P. den Otter, per
e-mailbericht d.d. 21 februari 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 24 februari 2017 ter openbare terechtzitting behandeld. De advocaat-generaal mr. M. Bode heeft haar standpunt uiteengezet. De verzoeker zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen. Evenmin zijn de voorzitter en de raadsheren van wie de wraking is verzocht ter terechtzitting verschenen.

Het wrakingsverzoek

6. Zoals blijkt uit het schriftelijk verzoek van 19 december 2016 en de nadere toelichting van 24 februari 2017, in reactie op de schriftelijke reactie van de gewraakte raadsheren, is het wrakingsverzoek gebaseerd op kortgezegd het volgende:
“(…) Het gerechtshof Amsterdam heeft er schijnbaar bewust voor gekozen om mij niet via e-mail te informeren terwijl daar wel expliciet om is verzocht in het kader van een eerlijke procesgang. Daarnaast wordt mijn persoonlijke situatie volledig genegeerd, waardoor sprake is van schending van mijn mensenrechten. Tel daarbij de feiten dat er blijkbaar dringende spoed wordt gelegd op het doordrukken van een onrechtmatige veroordeling en het feit dat het gerechtshof Amsterdam mijn klacht en het dossier niet naar de Rijksrecherche heeft gestuurd, maar naar het OM alwaar een aantal van de daders werkzaam zijn, dan nodigt dit allemaal niet uit om vertrouwen te hebben in een eerlijk proces. (…) Ik zie mij dan ook genoodzaakt de betreffende rechters bij voorbaat te wraken. (…)”
7. Mr. P. Greve heeft, mede namens mr. A.M. van Amsterdam en mr. R.P. den Otter, per
e-mailbericht d.d. 21 februari 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten. Voorts hebben de gewraakte raadsheren de wrakingskamer verzocht gebruik te maken van de mogelijkheid om in haar beslissing te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
8. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in het verzoek tot wraking. Hiertoe heeft de advocaat-generaal kortgezegd aangevoerd dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na zijn eerdere wrakingsverzoek van 14 juli 2016 aan de verzoeker bekend zijn geworden, zodat dit volgende verzoek om wraking van dezelfde raadsheren ingevolge artikel 513, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in behandeling dient te worden genomen.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal betoogd dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen, nu kortgezegd de wijze waarop de verdachte is opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep niet in verband kan worden gebracht met de rechterlijke onpartijdigheid en omdat het wrakingsverzoek in het onderhavige geval wordt ingezet als verkapt aanhoudingsverzoek, waarvoor het middel van wraking niet is bedoeld.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. De wrakingskamer is van oordeel dat de verzoeker thans wrakingsgronden heeft aangevoerd die, tenminste gedeeltelijk, berusten op feiten of omstandigheden die pas na het eerdere wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat de verzoeker ontvankelijk is in het verzoek tot wraking.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

10. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verzoeker elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
11. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
12. Voor zover de wrakingsgronden al betrekking hebben op de leden van de kamer waarvan de wraking wordt verzocht kunnen zij niet tot toewijzing van het verzoek leiden, omdat die gronden naar hun aard geen feiten of omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid – in objectieve dan wel subjectieve zin – van één of meer van die leden schade zou kunnen lijden: zij zijn immers slechts in algemene zin gericht tegen het gerechtshof als zodanig en derhalve niet specifiek gericht tegen de leden van de strafkamer waarvan thans wraking wordt verzocht.
12. De wrakingskamer is van oordeel dat noch het wrakingsverzoek zelf, noch de uitgebreide verhandelingen over de gang van zaken in de strafzaak feiten of omstandigheden bevat die in verband gebracht kunnen worden met de rechterlijke onpartijdigheid, in objectieve of in subjectieve zin, van één of meer raadsheren afzonderlijk. Het wrakingsverzoek zal reeds om die reden worden afgewezen.
12. De wrakingskamer ziet, gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek en de inhoud van het eerdere (afgewezen) wrakingsverzoek, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Daarom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige strafzaak van de verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart verzoeker ontvankelijkin het verzoek tot wraking;
  • wijst af het verzoek tot wrakingvan mr. P. Greve, mr. A.M. van Amsterdam en
mr. R.P. den Otter ;
- bepaalt dat een
volgend verzoek tot wrakingin de onderhavige zaak
niet in behandelingwordt genomen;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 7 maart 2017 door mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. D.M. Thierry in aanwezigheid van de griffier
mr. A.D. Verhoeven.