ECLI:NL:GHDHA:2017:613

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
200.199.461/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinscontext

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over vier minderjarigen en de verlenging van de ondertoezichtstelling van een vijfde minderjarige. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin haar gezag over de minderjarigen was beëindigd. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, en de raad voor de kinderbescherming hebben zich verzet tegen dit verzoek en vroegen het hof om de eerdere beslissing te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen, gezien de onveilige thuissituatie en de problematiek rondom huiselijk geweld. De moeder betoogde dat haar situatie inmiddels was verbeterd en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen was verstreken en dat de stabiliteit en veiligheid die zij bij hun pleegouders ervaren, van groot belang is voor hun ontwikkeling.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de gecertificeerde instelling zorgvuldig gewogen, maar heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder is niet in staat gebleken om de belangen van de minderjarigen voorop te stellen en de zorgen over haar opvoedvaardigheden blijven bestaan. De ondertoezichtstelling van de jongste minderjarige is verlengd om te waarborgen dat zijn ontwikkeling goed in de gaten wordt gehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 januari 2017
Zaaknummers : 200.199.461/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 16-2124 en JE RK 16-2341
Zaaknummer rechtbank : C/10/505970 en C/10/507216
Inzake de beëindiging van het gezag van de na te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] :
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Gümüs te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling
2. [de pleegouders] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders (grootouders vaderszijde) van de na te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
advocaat: mr. M. Soytekin te Rotterdam,
3. [de pleegouders] ,
tezamen wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van de na te noemen [minderjarige 4] .
Inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van na te noemen Yigitcan:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Gümüs te Rotterdam,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 20 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 augustus 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder het zaaknummer 200.199.461/01. Op 13 oktober 2016 heeft de moeder bij apart verzoekschrift tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.199.461/02.
De gecertificeerde instelling heeft op 28 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
De pleegouders van na te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben op 31 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is van de zijde van de moeder voorts het volgende stuk ingekomen:
- op 25 oktober 2016 een brief van 20 oktober 2016 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 15 november 2016 aan het hof laten weten ter zitting aanwezig te zullen zijn en aldaar verweer te voeren.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.199.461/02, op 14 december 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam tolk] , beëdigd tolk in de Turkse taal;
- [naam] en [naam] namens de gecertificeerde instelling;
- de heer [naam] namens de raad;
- de pleegvader van na te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- de pleegouders van na te noemen [minderjarige 4] .
De pleegmoeder van na te noemen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] , en
- [minderjarige 4] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 4] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen, en tot voogdes over deze minderjarigen benoemd de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam. De moeder is veroordeeld aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen af te leggen.
Voorts heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 5] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 5] , verlengd tot 3 oktober 2017.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- het gezag van de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , en
- de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 5] .
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hof leest ten dele te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te beëindigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 5] te verlengen, alsnog af te wijzen.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich hiertegen en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep zowel ten aanzien van de ondertoezichtstelling als de beëindiging van het gezag niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De pleegouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verweren zich hier eveneens tegen en verzoeken het hof het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de gezag beëindiging te bekrachtigen.

Beëindiging gezag

5. De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindigende maatregel. De moeder betoogt dat 2014 voor iedereen een slecht jaar is geweest, maar dat het in de jaren voor 2014 goed ging en na het jaar 2014 ook. De situatie van de moeder is nu stabiel en zij verzorgt, behalve haar oudste dochter [naam] , haar jongste zoon [minderjarige 5] zelf. De moeder is de grootouders vaderszijde dankbaar voor de verzorging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar zij is nu in staat om ook die minderjarigen een voldoende veilige stabiele en pedagogisch verantwoorde opvoedomgeving te bieden. Verder heeft de moeder geen contact meer met haar ex-partner. Hij verblijft nog immer in een TBS-kliniek en nu hij fysiek en emotioneel niet beschikbaar is voor [minderjarige 4] , maakt dat de situatie eerder veilig dan onstabiel. De moeder betwist dat zij belangrijke informatie verborgen heeft gehouden voor de betrokken instanties. Door de moeder wordt voorts betwist dat zij een laag IQ heeft. De moeder erkent de problematiek van de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft obesitas, waarvoor hij onder behandeling is van een arts en een diëtiste. [minderjarige 3] functioneert op zwakbegaafd niveau en alle kinderen hebben wel een taalachterstand. Weliswaar verblijft [minderjarige 4] al sinds dat hij vijf weken oud is, bij de pleegouders, echter dit is slechts een jaar het geval en hij is nog te jong om zich te hechten. Ter zitting in hoger beroep brengt de moeder nog naar voren dat zij [minderjarige 4] het liefst binnen het netwerk geplaatst ziet zodat hij de Turkse taal en cultuur mee krijgt.
6. Namens de raad wordt ter zitting in hoger beroep gepersisteerd bij het inleidend verzoek. Een kinderbeschermingsmaatregel is een tijdelijke maatregel, aldus de raad. Het perspectief van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ligt bij de grootouders vaderszijde en het perspectief van [minderjarige 4] in het perspectief biedend pleeggezin waar hij thans verblijft. De moeder stelt de belangen van de minderjarigen niet voorop. Zo gaat zij met haar wens om [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin te plaatsen voorbij aan het gegeven dat hij in zijn huidige pleeggezin zijn plekje heeft gevonden en dat hij daar is gehecht. Elk van de (andere) minderjarigen heeft zijn/haar eigen problematiek. Gelet hierop is het zeer de vraag of de moeder de opvoeding van alle zes haar kinderen op dit moment of op enig moment in de toekomst aankan. Mede gelet op het feit dat het de moeder slechts met hulpverlening van uit de ASVZ lukt om de zorg te dragen voor de twee kinderen die thans bij haar verblijven. De moeder heeft de afgelopen periode laten zien niet in staat te zijn tot samenwerking met de haar geboden hulpverlening vanuit de gecertificeerde instelling. Als gevolg daarvan heeft onder meer geen nader onderzoek kunnen plaatsvinden naar haar intelligentie/capaciteiten. Voor [minderjarige 4] is de aanvaardbare termijn verstreken. Hij verblijft sinds dat hij vijf weken oud is in het huidige pleeggezin. Voor de (andere) minderjarigen geldt dat zij een belast verleden hebben waarin zij veel onveiligheid en huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder hebben ervaren. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben daar veel last van (gehad). [minderjarige 1] wil nog steeds geen contact met zijn moeder, hetgeen mede gelet op zijn leeftijd, zorgelijk is. Bij de grootouders vaderszijde ervaren zij rust en de stabiele en veilige opvoedingsomgeving die zij nodig hebben.
7. De gecertificeerde instelling wijst erop dat de moeder een TIQ heeft van 50 en dat zij bekend is met relaties met gewelddadige partners. In de periode dat de minderjarigen thuis woonden, waren zij getuige en slachtoffer van huiselijk geweld. De moeder heeft in het verleden ook niet meegewerkt aan de hulpverlening, waardoor zij niet voor de veiligheid van de minderjarigen heeft gezorgd. In de thuissituatie van de moeder verblijven nu twee kinderen, de oudste en de jongste, bij haar. De moeder krijgt begeleiding vanuit ASVZ, welke begeleiding ziet op praktische zaken maar ook op gezinsbehandeling. Hierdoor is er een stabielere situatie ontstaan bij de moeder. De moeder heeft vanuit zichzelf geen opvoedvragen, maar de begeleiding reikt moeder wel tips aan op het gebied van ontwikkeling en veiligheid. De moeder werkt wisselend mee met de begeleiding en de oudste dochter komt haar afspraken niet altijd na. De moeder staat voorts onder bewindvoering. De situatie van de moeder lijkt nu enigszins stabiel, maar haar situatie is wel erg kwetsbaar door het vele huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden en de weinige steun die de moeder heeft aan haar eigen netwerk. De moeder is afhankelijk van hulpverlening. De opvoeding van de twee kinderen die thans bij haar verblijven is, gelet op haar verstandelijke beperking, al veel voor haar. De moeder heeft zeer beperkte opvoedvaardigheden en zij vindt het moeilijk om structuur en begrenzing te bieden aan haar kinderen. De moeder heeft de belangen van de minderjarigen in het verleden niet voorop gesteld en er bestaat de kans dat zij dat in de toekomst ook niet zal doen en er wederom onveilige situaties zullen ontstaan.
8. De pleegouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verklaren dat niet alleen de moeder een turbulent verleden heeft gehad, maar ook [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] actief betrokken zijn geweest bij onwenselijke situaties. De moeder heeft deze kinderen gedurende de periode dat zij bij haar woonden, laten opgroeien in een relatie met geweld. Helaas is gebleken dat de zorgen bij de moeder over de veiligheid nog voortduren. De moeder heeft langdurig niet meegewerkt met de noodzakelijke hulpverlening en zij heeft zelfs informatie voor de gecertificeerde instelling achtergehouden. De moeder heeft niet kunnen aantonen dat zij de zorg voor de minderjarigen aankan. De moeder heeft nog altijd onvoldoende inzicht in haar eigen problematiek. Dat zij thans weinig contact heeft met haar ex-partner, komt doordat er kennelijk een contactverbod is opgelegd door de reclassering. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven nu bijna drie jaar bij de pleegouders en zij hebben op deze plaats de nodige veiligheid, rust en stabiliteit. Het gaat goed met de minderjarigen bij de pleegouders; zij hebben daar hun vertrouwde leefomgeving en hun onderlinge band is zeer sterk.
9. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
10. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde zitting in hoger beroep verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe nog in aanmerking dat het evenals de rechtbank van oordeel is dat het voor de minderjarigen, die in hun leven al veel hebben meegemaakt, belangrijk is dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven ruim twee en een half jaar bij hun respectievelijke pleegouders, alwaar hun een stabiele opvoedingssituatie wordt geboden. [minderjarige 4] verblijft al sinds hij 5 weken oud is bij zijn pleegouders waar hij is gehecht en zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. De aanvaardbare termijn voor alle kinderen is naar het oordeel van het hof verstreken. Het hof neemt voorts in ogenschouw de verklaringen ter zitting van de raad en de gecertificeerde instelling.

Ondertoezichtstelling

11. De moeder meent dat er geen sprake is van een (ernstige) bedreiging voor de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige 5] . De moeder heeft immers geen contact meer met haar ex-partner. Verder zijn er in de visie van de moeder geen factoren aanwezig waardoor [minderjarige 5] in zijn ontwikkeling wordt beperkt. [minderjarige 5] woont met zijn oudste zus bij de moeder en het gaat goed met hem. De argumenten op grond van de hulpverleningsgeschiedenis en het raadsonderzoek zijn achterhaald. Overigens zijn niet alle minder vergaande middelen benut zonder dat zij een positief effect hebben gehad.
12. De gecertificeerde instelling acht een ondertoezichtstelling van belang om zicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige 5] en om te zien of de moeder in staat is om voor hem te zorgen. De gecertificeerde instelling maakt zich grote zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder ten aanzien van [minderjarige 5] . In de nabije toekomst zal hij meer gaan vragen dan de moeder kan geven. Daarnaast is in de thuissituatie van de moeder in het verleden sprake geweest van huiselijk geweld. De moeder heeft in het verleden de (andere) minderjarigen hier niet tegen kunnen beschermen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting in hoger beroep haar zorgen geuit over het contact dat de moeder nog altijd met haar ex-partner, die in een TBS-kliniek verblijft, onderhoudt en de mogelijke gevolgen die deze aanhoudende contacten voor [minderjarige 5] zouden kunnen hebben indien de ondertoezichtstelling niet zou worden verlengd.
13. Het hof stelt voorop dat de duur van de ondertoezichtstelling ingevolge het bepaalde in artikel 1:260 lid 1 BW telkens met ten hoogste een jaar kan worden verlengd indien aan de grond daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:255 lid 1 BW, is voldaan. Uit dit artikel volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn of haar ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
14. Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen beoordeling en waardering - overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, zoals de gecertificeerde instelling heeft gesteld, [minderjarige 5] nog zeer jong is en dat in het verleden in de thuissituatie bij de moeder sprake is geweest van ernstig huiselijk geweld. De moeder heeft met haar keuzes en handelen in het verleden de (andere) minderjarigen niet kunnen beschermen tegen deze problemen. Vaststaat dat het inmiddels wel iets beter gaat met de moeder maar het hof deelt de zorgen van de gecertificeerde instelling ten aanzien van het aanhouden van de moeder van haar contacten met haar ex-partner ondanks hetgeen in het verleden heeft plaatsgevonden. Gelet op het roerige verleden tussen de ouders acht het hof het belangrijk dat de moeder hierbij begeleid wordt, teneinde te voorkomen dat de stabiele opvoeding van [minderjarige 5] en zijn ontwikkeling in gevaar komt.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, I. Obbink-Reijngoud en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2017.