ECLI:NL:GHDHA:2017:615

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.196.782/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod tussen ex-partners

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [de vrouw] tegen [de man] met betrekking tot een straat- en contactverbod. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De vrouw vordert dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, waaronder een contactverbod voor een periode van twee jaar en een gebiedsverbod voor de gemeente [naam]. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was, omdat de man sinds april 2016 geen contact meer met de vrouw had gezocht en er geen recente incidenten waren geweest die een contactverbod rechtvaardigden.

Tijdens de behandeling van de zaak heeft de vrouw aangevoerd dat zij beledigende en bedreigende berichten heeft ontvangen, zowel rechtstreeks als via derden, en dat er voldoende grond is voor het toewijzen van het contactverbod. De man betwist echter dat er een spoedeisend belang bestaat en stelt dat er geen feiten zijn die een inbreuk op zijn bewegingsvrijheid rechtvaardigen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw wel degelijk een spoedeisend belang heeft, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de man thans nog onrechtmatig handelt jegens de vrouw. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de man om zich vrijelijk te kunnen bewegen prevaleert boven het belang van de vrouw bij een verbod.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft het in hoger beroep meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.196.782/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/500803/ KG ZA 16-481

arrest d.d. 28 februari 2017

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. P. van den Berg te [naam] ,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. S. de Goede te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 29 juli 2016 is [de vrouw] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2016, gewezen tussen [de vrouw] als eiseres en [de man] als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis. In de appeldagvaarding heeft [de vrouw] een grief aangevoerd.
Bij memorie van grieven heeft [de vrouw] gepersisteerd bij haar in de appeldagvaarding opgenomen eis.
Ter rolzitting van 4 oktober 2016 heeft [de man] een memorie van antwoord ingediend en heeft daarbij een productie overgelegd.
Ter rolzitting van 13 december 2016 heeft [de man] zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze heeft vastgesteld onder ‘2’ in het bestreden vonnis is geen grief gericht zodat het hof (mede) van deze feiten zal uitgaan.
2. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [de vrouw] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3. [de vrouw] vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog zullen worden toegewezen, kosten rechtens, in beide instanties. In eerste aanleg vorderde [de vrouw] een contactverbod voor een periode van twee jaren na het bestreden vonnis, waarbij het gedaagde verboden zal worden persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact met [de vrouw] , met haar partner en met haar vader op te nemen. Daarnaast vorderde [de vrouw] een gebiedsverbod aan [de man] op te leggen voor de gemeente [naam] . Gevorderd is voorts aan de hiervoor vermelde veroordelingen een dwangsom te verbinden van € 500,- per keer dat aan een van de veroordelingen niet zal worden voldaan, met een maximum van € 25.000,-.
4. [de man] concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [de vrouw] in de proceskosten in hoger beroep, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van te wijzen arrest en tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze proceskostenveroordeling.
5. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen hebben tot in 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad. [de man] is in 2016 gedetineerd geweest. Het bevel tot inbewaringstelling is door de rechter-commissaris op 9 juni 2016 geschorst met, onder meer, als bijzondere voorwaarde dat [de man] op geen enkele wijze contact zal zoeken of hebben met [de vrouw] , haar vader en haar partner. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat een spoedeisend belang ontbreekt vanwege de door de rechter-commissaris gestelde bijzondere voorwaarde. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is gebleken dat [de man] [de vrouw] binnen [naam] recent nog op enigerlei wijze heeft benaderd.
6. In de memorie van grieven zijn geen grieven opgenomen, in de appeldagvaarding wel. In de memorie van grieven wordt nog wel een nadere toelichting gegeven op de bij appeldagvaarding geformuleerde grief. Het hof gaat uit van de in de appeldagvaarding aangevoerde grieven en de toelichting daarop in de appeldagvaarding en de memorie van grieven.
Spoedeisend belang?
7. [de vrouw] voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen spoedeisend belang aanwezig heeft geacht. Zij voert aan dat al langere tijd beledigende, bedreigende en racistische berichten worden verzonden aan haar, zowel rechtstreeks als via derden. [de vrouw] acht voldoende grond aanwezig om het contactverbod eveneens civielrechtelijk toe te wijzen. Het is immers niet ondenkbaar dat op verzoek van [de man] een (bijzondere) aan een schorsing verbonden voorwaarde wordt ingetrokken of gewijzigd.
8. [de man] betwist dat er (in hoger beroep) een spoedeisend belang bestaat. Na het bestreden vonnis hebben zich geen incidenten voorgedaan die het opleggen van het gevorderde straat- en contactverbod rechtvaardigen. [de vrouw] heeft uitstel verzocht voor de memorie van grieven; ook hier uit is af te leiden dat geen sprake is van een spoedeisende situatie.
9. Het hof is van oordeel dat [de vrouw] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en overweegt daartoe als volgt. De omstandigheid dat aan de schorsing van de inbewaringstelling van [de man] de bijzondere voorwaarde is verbonden van een contactverbod kan op zich niet leiden tot het oordeel dat er geen spoedeisend belang meer bestaat bij de civielrechtelijke veroordeling. [de vrouw] merkt terecht op dat in die gestelde bijzondere voorwaarde een wijziging kan optreden; [de vrouw] kan daarop geen invloed uitoefenen. De enkele omstandigheid dat [de vrouw] uitstel heeft verzocht voor de memorie van grieven maakt op zich niet dat het spoedeisend belang verloren is gegaan, temeer omdat het uitstel voor het indienen daarvan niet een zeer lange periode heeft beslagen. De omstandigheid dat zich gedurende enige tijd al geen incidenten hebben voorgedaan is een omstandigheid die moet worden betrokken in de beoordeling van de vraag of de vordering op inhoudelijke gronden kan worden toegewezen, maar doet aan het spoedeisend belang niet af. Naar het oordeel van het hof vloeit het spoedeisend belang in deze voort uit de aard van de vordering, een straat- en contactverbod.
10. In de grieven van [de vrouw] ligt besloten dat [de vrouw] aanvoert dat wel degelijk voldoende gronden aanwezig zijn om het gevorderde straat- en contact verbod toe te wijzen. [de vrouw] wijst op de teksten die aan haar zijn gestuurd. Dit is ook nog in 2016 gebeurd, aldus [de vrouw] . [de vrouw] verwijst daarbij (in de Memorie van Grieven) nog specifiek naar een door [de man] aan haar gezonden bericht van 17 februari 2016.
11. [de man] stelt dat er al geruime tijd geen enkel contact meer is tussen partijen en dat het laatste contact dateert van april 2016. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die maken dat een inbreuk op het recht om zich vrijelijk te verplaatsen, gerechtvaardigd is. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [de man] [de vrouw] thans nog op enigerlei wijze onrechtmatig benadert, aldus [de man] .
12. Het hof stelt met betrekking tot het contact- en straatverbod het volgende voorop. Voor de toewijzing van het gevorderde contact- en straatverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van [de man] , dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de [de man] jegens [de vrouw] . De vraag of in dat geval een straat- en contactverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
13. Het hof stelt vast dat uit de stellingen van [de vrouw] niet is af te leiden dat [de man] sedert april 2016 nog op enigerlei wijze contact heeft gezocht met haar. Aan [de vrouw] kan worden toegegeven dat de berichten die voordien zijn verzonden, dreigend van toon zijn en ook een kwetsende inhoud hebben. Echter, in elk geval vanaf april 2016, dus ruimschoots vanaf een datum voordat het bestreden vonnis is gewezen, heeft [de man] geen contact meer gezocht met [de vrouw] , althans is dit niet aannemelijk geworden. Ook is gesteld noch gebleken dat [de man] daadwerkelijk in [naam] is geweest en [de vrouw] aldaar heeft benaderd. [de vrouw] spreekt ook slechts over de mededeling van [de man] dat hij naar [naam] zal komen, maar niet is aannemelijk geworden dat dit is gebeurd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er thans nog een reële dreiging bestaat dat [de man] jegens [de vrouw] onrechtmatig zal handelen. Het belang van [de man] om zich vrijelijk te kunnen bewegen prevaleert dan ook boven het belang van [de vrouw] bij een verbod. Ook voor een contactverbod bestaat, nu [de man] [de vrouw] al gedurende een langere periode niet meer heeft benaderd, onvoldoende grond.
14. Het vorenstaande leidt er toe dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Het hof acht geen gronden aanwezig om [de vrouw] in de proceskosten te veroordelen en zal de proceskosten tussen partijen compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, C. van Nievelt en A.E. Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.