ECLI:NL:GHDHA:2017:755

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
22-002624-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Albanië in 1988 en thans gedetineerd in de P.I. Ter Apel, is beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland en het verrichten van voorbereidingshandelingen. De tenlastelegging omvatte onder andere het op 4 september 2015 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 83 kilogram cocaïne, alsook het voorbereiden van deze invoer in de periode van 1 augustus tot 4 september 2015.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had een zwaardere straf van 4 jaren en 6 maanden geëist. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, waarbij het hof de rol van de verdachte en zijn medeverdachten in het internationale drugscircuit als ernstig heeft aangemerkt. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat niet alleen de volksgezondheid bedreigt, maar ook vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was aan de invoer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de handelingen van de verdachte gericht waren op het verkrijgen van de beschikking over de cocaïne, en dat hij zich bewust was van de risico's die hij nam. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002624-16
Parketnummer: 10-750186-15
Datum uitspraak: 21 maart 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortejaar] 1988,
thans gedetineerd in de P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 september 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 83 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 september 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 83 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 04 september 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- afspraken gemaakt en/of informatie uitgewisseld met één of meer van zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen, en/of
- over en/of door (een gat in) het hek van het terrein van de Uniport Terminal geklommen, en/of (aldus) onbevoegd het terrein van de Uniport Terminal betreden, en/of
- een container op het terrein van de Uniport opengebroken en/of (vervolgens) het plafond in die container opengewrikt, en/of
- een of meer rugzak(ken) en/of een emmer en/of een hakbijl en/of een of meer koevoet(en) en/of een ijzerzaag en/of een of meer kniptang(en) en/of touw en/of een of meer bahco('s) en/of een of meer ladder(s) en/of een mes en/of handschoenen en/of één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) voorhanden gehad, en/of
- die rugzak(ken) en/of die jas (met daarin die (in pakketten verpakte) cocaïne) op een volkstuinencomplex aan de Rondoweg verstopt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks04 september 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 83 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 01 augustus 2015 tot en met 04 september 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,om een feit, bedoeld in het
vierde ofvijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van een
(handels
)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden
en/of te bevorderen,
-
een of meerander
(en
)heeft getracht te bewegen om
dat/die feit
(en
)te plegen
en/of om daarbij behulpzaam te zijnen
/of
- zich en
/of (een)ander
(en
)gelegenheid en
/ofmiddelen en
/ofinlichtingen tot het plegen van
dat/die feit
(en
)heeft getracht te verschaffen, en
/of
- voorwerpen
en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist
of ernstige reden had te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- afspraken gemaakt en
/ofinformatie uitgewisseld met
één of meer vanzijn
/hunmededader
(s
)met betrekking tot het uithalen
en/of verstrekkenen/of vervoeren van die cocaïne, en
/of
- geld in het vooruitzicht gesteld
(gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen,en
/of
-
over en/ofdoor
(een gat in
)het hek van het terrein van de Uniport Terminal geklommen, en
/of (aldus
)onbevoegd het terrein van de Uniport Terminal betreden, en
/of
- een container op het terrein van de Uniport opengebroken en
/of (vervolgens
)het plafond in die container open gewrikt, en
/of
-
een of meerrugzak
(ken
)en
/ofeen emmer en
/ofeen hakbijl en
/ofeen
of meerkoevoet
(en)en
/ofeen ijzerzaag en
/ofeen
of meerkniptang
(en)en
/oftouw en
/of een of meerbahco
('s
)en
/ofeen
of meerladder
(s)en
/ofeen mes en
/ofhandschoenen en
/oféén
of meermobiele
(organisatie)telefoon
(s)voorhanden gehad, en
/of
- die rugzak
(ken
)en
/of dieeenjas
(met daarin
die (in pakketten verpakte
)cocaïne
)op een volkstuinencomplex aan de Rondoweg verstopt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van de verweren
Verlengde invoer
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit, op grond dat het handelen van de verdachte voor zover bewijsbaar als door hem tezamen en in vereniging althans alleen gepleegd niet kan worden aangemerkt als invoer in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet (OW). Kort gezegd: verlengde invoer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de container waarop de onderhavige zaak betrekking heeft op 5 augustus 2015 vol geladen aan boord van een zeeschip in Mombassa (Kenia) was. Op 1 september 2015 is de container in Antwerpen gelost en diezelfde dag is de container opgehaald en gelost in Maasdijk. Na lossing is de container leeg ingeleverd bij Uniport Terminals te Rotterdam. De ten laste gelegde cocaïne bevond zich op dat moment nog in het plafond van de container. De cocaïne is vervolgens op 4 september 2015 door de verdachte en zijn medeverdachten door middel van verbreking met gereedschap van het plafond uit de container gehaald en vervolgens bovendien naar het nabij gelegen volkstuinencomplex vervoerd.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang beschouwd – komt het hof tot de conclusie dat de handelingen die de verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders heeft verricht waren gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst en/of overdracht van de drugs die, toen zij feitelijk de landsgrens overschreden, daarvoor niet vatbaar waren zonder consequenties voor de container waarin zij zich bevonden. Zonder verbreking van de verbinding met het middel dat aan de invoer dekking bood waren de drugs voor de belanghebbende bij deze partij immers waardeloos en was het geheel van handelingen die erop gericht waren de beschikking te verkrijgen over de drugs van buitenlandse herkomst nog niet voltooid. Derhalve kunnen de bewezenverklaarde gedragingen worden aangemerkt als invoer zoals tenlastegelegd en derhalve bewezen verklaard.
Dat de verdachte niet een handeling heeft verricht die het daadwerkelijk geografisch binnen Nederland brengen van drugs zelf betrof doet daaraan niet af. En evenmin doet daaraan af dat degene die in Nederland een gebruikershoeveelheid van een uit het buitenland afkomstige drug als cocaïne koopt en dit naar zijn elders gelegen woonplaats vervoert, zich niet snel aan verlengde invoer schuldig zal maken.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Opzet
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzet – in voorwaardelijk zin – heeft gehad op de verlengde invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte heeft immers tegen een aanzienlijk bedrag van € 5.000,- als beloning daarvoor ingestemd met het voorstel om tassen met inhoud vanuit een container van het haventerrein in Rotterdam naar (de weg bij) een nabij gelegen volkstuinencomplex te brengen, terwijl bij hem reeds het vermoeden bestond dat de inhoud van de tassen ‘onwettig’ zou zijn en hennep/hasj zou kunnen betreffen. Mede gelet op het feit dat de actie met vijf personen zou worden ondernomen en er voor de verdachte geen aanleiding bestond te veronderstellen dat de anderen in een mindere orde van grootte zouden worden beloond, moet het de verdachte duidelijk zijn geweest dat het de belanghebbende bij de tassen met inhoud te doen was om een zodanig belang dat deze relatief beperkte werkzaamheden de belanghebbende enige tienduizenden euro’s waard waren. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich onder deze omstandigheden willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de tassen cocaïne zou betreffen, zodat het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, door anderen trachten te bewegen om die feiten te plegen, door zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen en door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan invoer van cocaïne in Nederland en aan daarop gerichte voorbereidingshandelingen. Voor het in circulatie brengen van de cocaïne was de rol van de verdachte en zijn medeverdachten essentieel. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer te realiseren en vormen derhalve een bijdrage aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel dit in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
21 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. R.M. Bouritius, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 maart 2017.