ECLI:NL:GHDHA:2017:850

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.197.517
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van Stichting Yulius tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een psychiatrisch verpleegkundige, hierna te noemen [verweerster]. Yulius had de ontbinding primair gebaseerd op verwijtbaar handelen van [verweerster] en subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter had in eerste aanleg de verzoeken van Yulius afgewezen, wat Yulius in hoger beroep wilde aanvechten.

De zaak draait om de vraag of [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld door een patiënte, X, alcohol te gunnen, terwijl zij bekend was met de problematiek van de patiënte, waaronder medicatieontrouw en een geschiedenis van alcoholmisbruik. Het hof heeft vastgesteld dat [verweerster] niet voldoende heeft gerapporteerd over het alcoholgebruik van X en dat zij dit niet in het multidisciplinair behandelteam heeft besproken. Het hof oordeelt dat, hoewel [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld, de ernst van het verwijt niet voldoende is om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verstoorde arbeidsverhouding niet duurzaam is, omdat Yulius niet voldoende heeft geprobeerd om het vertrouwen te herstellen. Het hof heeft de verzoeken van Yulius in hoger beroep afgewezen en de proceskosten aan Yulius opgelegd. De beslissing van de kantonrechter is bekrachtigd, en de verzoeken van Yulius zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.197.517/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 5001039 HA VERZ 16-70

beschikking van 4 april 2017

inzake

Stichting Yulius,

gevestigd te Dordrecht,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Yulius,
advocaat: mr. J.D. de Rooij te Rotterdam,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats], gemeente […],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster],
advocaat: mr. M.M. Pasman te Haren (G).

Het geding

Bij beroepschrift (met bijlagen) ter griffie ingekomen op 18 augustus 2016, is Yulius in hoger beroep gekomen van de tussen haar als verzoekster en [verweerster] als verweerster gewezen beschikking van 15 juni 2016 van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht (hierna: de kantonrechter). Daarbij heeft Yulius geen expliciet als zodanig aangeduide grieven aangevoerd, maar wel stellingen geponeerd die er – samengevat – op neerkomen dat de kantonrechter haar verzoeken ten onrechte heeft afgewezen. Deze stellingen/grieven zijn door [verweerster] bij verweerschrift (met bijlage) bestreden. Op
16 december 2016 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen toelichten door hun voornoemde advocaten aan de hand van aantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is een datum van de uitspraak bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[verweerster], geboren op [geboortedatum], is sinds 1 juli 2001 bij Yulius in dienst, laatstelijk in de functie van psychiatrisch verpleegkundige. Het salaris bedraagt
€ 2.955,59 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en andere emolumenten.
1.2
Yulius is een zorginstelling die zich richt op het aanbieden van zorg aan personen in iedere levensfase met complexe psychiatrische problemen. Yulius biedt ambulante hulp, thuis of op een polikliniek. Daarnaast kunnen patiënten worden opgenomen op een behandelafdeling of voor langere tijd in een begeleidwonenlocatie.
1.3
[verweerster] is werkzaam in een kliniek van Yulius, De Gantel te Sliedrecht. Daar worden patiënten behandeld met een acute psychiatrische problematiek en BOPZ opname-indicatie. [verweerster] is werkzaam op een gesloten afdeling.
1.4
Patiënte X (hierna: X) is op 18 december 2015 vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling van De Gantel nadat zij twee weken daarvoor uit De Gantel was ontslagen. In de tussenliggende twee weken bleek X thuis onregelmatig haar medicatie te hebben ingenomen en alcohol te hebben gebruikt. X kent een langdurige psychiatrische voorgeschiedenis met vele vrijwillige en gedwongen opnamen.
1.5
De psychiater heeft in een op 18 december 2015 gedateerde
“Rapportage algemeen”onder meer vermeld dat er sprake was van
“staken medicatie vanuit therapieontrouw”,
“[f]ors alcoholgebruik laatste weken”,
“opletten eventuele onthoudingsverschijnselen alcohol (en in dat verband ontslagwens)”,
“maniforme ontregeling bij bekende schizo-affectieve stoornis”en
“uit zich suïcidaal, verhoogd associatief, eufoor beeld”. Bij de verpleegkundige probleemomschrijving (PES) is onder meer vermeld:
“Medicatieontrouw/staken van medicatieinname – alcoholgebruik”.
1.6
In het door de psychiater ook op 18 december 2015 gedateerde
“Behandelingsplan”is een aantal doelstellingen en interventies genoemd. Over alcoholgebruik is daarin niets vermeld.
1.7
In het BOPZ dwangbehandelingsplan van 5 januari 2016 van de psychiater(s) is vermeld dat X een “
schizo-affectieve stoornis” heeft, dat er een aantal ernstige gevaren dreigt waaronder “
brandstichting, agressie en opwekken van agressie van anderen” en “
gevaar voor uitputting en teloorgang”. Als evaluatiecriteria zijn genoemd: “
Aanwezigheid van gevaar, aanwezigheid van medicatietrouw, aanwezigheid van psychiatrische stoornis”. Over alcoholgebruik is daarin niets vermeld.
1.8
Vanaf 7 januari 2016 is de opname van X voortgezet in het kader van een (gedwongen) BOPZ-maatregel.
1.9
In de evaluatie van 10 januari 2016 van het “
Verpleeg/Sociotherapeutische plan” is bij de “
Verpleegkundige probleembeschrijving” onder meer vermeld: “
Medicatieontrouw/staken van medicatieinname – alcoholgebruik”.
1.1
In een op 22 januari 2016 gedateerd verslag van een “
systeemgesprek” van de psychiater in opleiding (hierna: psychiater i.o.) mevrouw [naam] met een nicht van X – die zeer met het lot van X is begaan – is onder meer vermeld:
“Pt is veel bezig met het vervolgtraject na deze opname bij Yulius. Wilt graag weten over volgerlanden, tussenoplossingen, hulp thuis. Naast dat pt goed weet dat ze zeker nog niet klaar is om naar huis te gaan wilt pt wel veel stappen tegelijk zetten. Ze vraagt over verlof naar huis en dit blijkt voort te komen uit een zucht naar alcohol. Besproken wordt dat ze nog niet klaar is voor verlof en dat op verlof ook niet gedronken zou mogen worden. Dit nieuws ontstemt pt welke direct suïcidale opmerkingen maakt. Afgesproken wordt dit onderwerp uit te stellen tot een toekomstig gesprek zodra verlof wat dichterbij gaat komen.”
1.11
Op 26 januari 2016 is X met collega psychiatrisch verpleegkundige [naam] (hierna: [de collega]) buiten de locatie geweest voor een wandeling en is haar door [de collega] toegestaan een glas wijn te drinken in de nabijgelegen horecagelegenheid “
Spek en Bonen”. X had een verzoek van die strekking aan [de collega] gedaan voorafgaand aan de wandeling. Dit verzoek heeft [de collega] toen besproken met [verweerster].
1.12
In het rapport van psychiater [naam] van 26 januari 2016 is als onderwerp vermeld
“testen om eens met de groep naar buiten te gaan”en verder:
“Gesprek met patiënte en VPK. Uitbreiden van vrijheden besproken (aanbod van PB dat zij ooit met de groep mee zou kunnen gaan om eens te gaan kijken of dit de goede kant uit gaat.
Zij is het hiermee eens. Verder vragen omtrent medicatie doorgegaan. Wil een medicatie die helpt. Uitleg dat de manie eerst zou moeten worden doorstaan want de medicatie helpt bij haar niet voldoende in de acte fase maar de hoop is wel dat Risperdal en Depakine kans geven om toekomstig toch zonder een recidief verder te kunnen. Trillen wat minder lijkt het. Patiënte geeft aan nooit meer naar huis te kunnen, omdat zij daar straks weer aan de alcohol raakt. Geeft aan suïcidale gedachten te hebben en te denken aan een pand war zij van af zou springen.
Later in de middag was zij weer geagiteerd en roepend op de afdeling.
Conclusie > testen of zij eens bij de groep buiten mag lopen”
1.13
Twee dagen later, op 28 januari 2016, heeft X tijdens een wandeling met mevrouw
[naam] (hierna: [naam]), een collega psychiatrisch verpleegkundige, ook een glas wijn gedronken in een horecagelegenheid.
1.14
Op 29 januari 2016 heeft een – door psychiater [naam] geaccordeerde - groepswandeling plaatsgevonden. X is weggelopen tijdens deze groepswandeling en vervolgens thuis aangetroffen. Zij had toen veel (sterke) drank gedronken.
1.15
Eerder bedoelde nicht van X heeft op diezelfde dag de afdeling waar [verweerster] werkt gebeld met vragen over de gang van zaken. Deze nicht heeft uiteindelijk een klacht bij Yulius ingediend.
1.16
Bij brief van 5 februari 2016 heeft Yulius aan [verweerster] meegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang is geschorst voor de duur van een week, welke schorsing is verlengd. De schorsing duurt thans nog voort.
1.17
Yulius heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair op grond van verwijtbaar handelen (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW) en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW), zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder toekenning van de transitievergoeding, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
1.18
De kantonrechter heeft de verzoeken van Yulius afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
2. In hoger beroep vordert Yulius vernietiging van de bestreden beschikking, het alsnog toewijzen van de verzoeken uit de eerste aanleg op de in r.o. 17 genoemde gronden, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van beide instanties.
3. Yulius onderbouwt het verwijtbaar handelen (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW), als volgt.
3.1
De psychiatrisch verpleegkundigen maken deel uit van het
multidisciplinair behandelteam, dat op zijn beurt bestaat uit het
behandelteamen het
verpleegkundig teamalsook uit activiteitenbegeleiders en groepswerkers. Het
behandelteambestaat uit de psychiater, verpleegkundig specialist, maatschappelijk werker en arts in opleiding tot psychiater. Dit team schrijft het behandelplan en bezit het coördinerend behandelaarschap. In de kliniek is de psychiater de hoofdbehandelaar. Het
verpleegkundig teambestaat uit de psychiatrisch verpleegkundige, de leerling-verpleegkundigen en de verpleegkundige met addendum (coördinerende beleidstaken).
3.2
Aangezien in 24-uursdiensten wordt gewerkt en het multidisciplinair behandelteam dus voortdurend van samenstelling wisselt is rapportage uitermate belangrijk om op de hoogte te blijven van het verloop van de behandeling van de patiënt.
3.3
X is een gedwongen opgenomen psychiatrische patiënte met een schizo-affectieve stoornis met complex medicijngebruik en ernstige alcoholproblematiek. Het was [verweerster] bekend dat de oorzaak van de crisis waarvoor opname nodig was, gelegen is in overmatig alcoholgebruik en het stoppen van de medicatie. [de collega] heeft X alcohol gegund, een interventie die absoluut contra geïndiceerd was. Dit vanwege de negatieve gevolgen van het gebruik van alcohol in combinatie met de medicatie en wanneer er dan toch een alcoholische consumptie wordt genuttigd de zucht naar alcohol – de zogenaamde
craving– fors toeneemt. [verweerster] wist dit, althans behoorde dit te weten. Indien [verweerster] in het multidisciplinair behandelteam aan de orde zou hebben gesteld dat zij aan het verzoek van X gehoor wilde geven, dan zou het team deze interventie hebben afgekeurd. Dit wist [verweerster]. Om die reden – en dus bewust - heeft zij haar voornemen niet in het team aan de orde gesteld. Ook achteraf heeft [verweerster] met opzet het nuttigen van het glas wijn door X niet gerapporteerd omdat zij wist dat dit soort interventies controversieel waren in het multidisciplinair behandelteam. Aldus heeft [verweerster] (i) geen veilig klimaat voor X gecreëerd waarbinnen X optimaal kon (mee)werken aan haar herstel en (ii) de kern van het multidisciplinair werken ondermijnd.
4. Het hof overweegt als volgt.
4.1.
Het debat spitst zich toe op de vraag of – zoals Yulius stelt – [verweerster] bewust in strijd met de geldende regels en afspraken heeft gehandeld door [de collega] te bevestigen in haar voornemen X alcohol te gunnen, dit niet (zelf) in het multidisciplinair behandelteam voor te bespreken en dit nadien niet te rapporteren.
4.2.
Door [verweerster] is gesteld dat het meest actuele behandelplan, dat van januari 2016, niets vermeldt over alcoholgebruik en Yulius nalaat dit plan in het geding te brengen. Het bestaan van dit stuk is niet door Yulius betwist, maar door haar niet overgelegd.
4.3.
Het hof gaat voorbij aan het op 22 januari 2016 gedateerde verslag van
psychiater i.o. [naam] van een “
systeemgesprek” (zie r.o. 1.10). [verweerster] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling betwist dat zij dit – eerst in hoger beroep door Yulius overgelegde – stuk kende. Zij stelt dat ze niet wist van de in dit stuk genoemde “zucht naar alcohol” en dat zij – zo begrijpt het hof – het verzoek van X om een glas wijn te drinken had afgeraden als zij van deze zucht naar alcohol op de hoogte was geweest. Yulius heeft deze betwisting onvoldoende ontkracht. Zo heeft [verweerster] gesteld dat bedoeld verslag niet op enigerlei wijze is teruggekoppeld aan het multidisciplinair behandelteam. Voor die stelling is voldoende aanknoping. Zo is bij de mondelinge behandeling ook aan de orde geweest dat [naam] de dag na het gesprek van 22 januari 2016 op vakantie is gegaan, terwijl een collega psychiatrisch verpleegkundige, mevrouw [naam], bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij heeft waargenomen dat bedoeld verslag eerst na 2 februari 2016, de dag waarop [naam] van vakantie terug kwam, in het systeem is gezet. Deze gang van zaken is door Yulius niet gemotiveerd betwist. Van belang op dit punt is voorts dat niet is in te zien waarom psychiater [naam] toestemming voor de groepswandeling zou hebben gegeven als hij wist van de inhoud van het systeemgesprek. Immers, uit het rapport van het systeemgesprek blijkt duidelijk van een verlofwens vanwege een zucht naar alcohol en dat verlof daarom nog niet was toegestaan. Dit alles wordt door Yulius niet gemotiveerd betwist.
4.4.
In de diverse regels waaruit volgens Yulius volgt dat alcoholgebruik niet is toegestaan, is deze boodschap niet te lezen. Deze regels kennen vooral open normen. Over de Huisregels waarin is bepaald dat alcoholgebruik op de locatie niet is toegestaan, heeft [verweerster] gesteld dat deze regels zijn afgeleid van de Modelhuisregels van GGZ Nederland, die uitsluitend zien op de orde op de locatie en dus niet (ook) op de behandeling van de individuele patiënt. Dit is door Yulius niet gemotiveerd betwist.
4.5.
In de diverse plannen is evenmin te lezen dat alcoholgebruik van X niet is toegestaan. Het enkele feit dat X bekend was met fors alcoholgebruik thuis, daardoor medicatieontrouw was en een ontslagwens zou kunnen hebben bij eventuele onthoudingsverschijnselen maakt niet per definitie dat het nuttigen van één alcoholische consumptie in een gecontroleerde setting – zoals in onderhavig geval – voor de psychiatrische verpleegkundigen kenbaar evident contra geïndiceerd, of anderszins ontoelaatbaar was. Ook heeft Yulius tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerster] onvoldoende onderbouwd dat [verweerster] wist of behoorde te weten dat ook één alcoholische consumptie in combinatie met medicijngebruik ernstige gevaren kon opleveren. Dat er daadwerkelijk gevaar is geweest voor X vanwege de combinatie van een glas wijn aan het begin van de avond en de inname van medicijnen later, is gesteld noch gebleken.
4.6.
Het hof is wel van oordeel dat [verweerster] aan [de collega] had moeten adviseren het voorgenomen alcoholgebruik in het multidisciplinair behandelteam voor te bespreken. Evident is dat alcohol voor X een ernstig probleem was en dat [verweerster] dit wist. Het ligt voor de hand aan te nemen dat het gunnen van alcohol relevant is voor de behandeling van X. Dat X in De Gantel niet voor haar alcoholprobleem werd behandeld maakt dit niet anders. In dit opzicht heeft [verweerster] verwijtbaar gehandeld. De stelling van [verweerster] dat het ervaren psychiatrisch verpleegkundigen in individuele gevallen - zoals kennelijk de onderhavige - is toegestaan zelfstandig een afweging te maken over het toestaan van alcoholgebruik is onvoldoende onderbouwd, mede in aanmerking genomen dat zij ook stelt dat er binnen het team geen consensus bestaat over het gebruik van alcohol buiten de afdeling (verweerschrift in hoger beroep sub 4.20).
4.7.
Aan de ernst van het verwijt doet af dat de psychiatrisch verpleegkundigen op de afdeling van [verweerster] veel vrijheid werd gegund en werden gestimuleerd om niet rigide en buiten de kaders te denken en te handelen ten behoeve van een goede behandel- en vertrouwensrelatie met de patiënt. De kans dat daardoor beslissingen worden genomen door deze verpleegkundigen die achteraf onjuist of minder gelukkig waren, neemt daardoor toe en is daarmee – in enige mate – ingecalculeerd.
4.8.
Het hof verwerpt de stelling dat [verweerster] het voorgenomen alcoholgebruik bewust niet in het multidisciplinair behandelteam aan de orde heeft gesteld omdat zij wist dat het team deze interventie zou afkeuren. [verweerster] wijst er naar het oordeel van het hof terecht op dat X, op het moment dat [verweerster] door [de collega] werd geraadpleegd, onder toezicht/behandeling van [de collega] stond. Dat er desondanks een verplichting van [verweerster] was om het initiatief te nemen de kwestie aan het multidisciplinair behandelteam voor te leggen is onvoldoende onderbouwd. Overigens en ten overvloede: bij de mondelinge behandeling heeft de psychiater dr. [naam] desgevraagd of er bij – onder meer – [verweerster] kwade opzet in het spel was, verklaard dat niet zo te zien, maar de handelwijze niet professioneel te achten.
Het hof is om dezelfde reden voorts van oordeel dat niet van [verweerster] kan worden verweten dat zij de alcoholische consumptie nadien niet in een verslag heeft gemeld dan wel anderszins met het multidisciplinair behandelteam heeft gedeeld.
4.9.
Het hof ziet geen reden om het incident van 29 januari 2016 aan [verweerster] toe te rekenen. Het incident is ontstaan doordat X uit de groepswandeling is weggelopen. Niet in geschil is dat de zucht naar alcohol hierin bepalend is geweest. Deze zucht naar alcohol was bekend bij de behandelend psychiaters, evenals het gevaar voor weglopen. Onweersproken is dat de psychiatrisch verpleegkundigen [naam] al eerder voor het gevaar van weglopen hadden gewaarschuwd. Dit laatste wordt bevestigd door het verpleegkundig verslag van 26 januari 2016, waarin [de collega] heeft vermeld; “
Na de maaltijd met mw. naar buiten gegaan, wilde wat drinken bij Spek en Bonen. Zei daar dat zij de neiging had om weg te lopen, zou toch harder kunnen rennen dan o.g.”. Dat juist het nuttigen van de alcoholische consumpties op 26 en/of 28 januari 2016 tot een ander oordeel van psychiater [naam] had geleid als hij daarvan op de hoogte was geweest, is onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat [verweerster] dit had moeten weten. Dat neemt niet weg dat deze consumpties de bestaande zucht naar alcohol kunnen hebben versterkt, maar het komt het hof voor dat de verantwoordelijkheid voor het incident ten onrechte volledig op het conto van de psychiatrisch verpleegkundigen, waaronder [verweerster], wordt geschreven, nu (i) wezenlijk is af te dingen op de beslissing van [naam] om de groepswandeling goed te vinden – er was een bij Yulius bekende zucht van X naar alcohol, een verlofwens in verband daarmee, X uitte zich suïcidaal en [naam] was gewaarschuwd voor weglopen – en (ii) de terugkoppeling van de problematiek van de
cravingdoor de psychiaters aan het multidisciplinair behandelteam niet voldoende (duidelijk) is geweest en in de diverse behandelplannen en rapportages (afgezien wellicht van het op 22 januari 2016 gedateerde verslag van psychiater i.o. [naam] van een “systeemgesprek”, welk verslag buiten beschouwing wordt gelaten gezien het onder 4.3 overwogene), niet was opgenomen dat X geen (enkele) alcohol mocht krijgen.
4.10.
Het verwijtbaar handelen van [verweerster] is in deze context van onvoldoende gewicht om te oordelen dat sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW.
5. Yulius onderbouwt de verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW), als volgt. Het behandelteam was geschokt door de handelwijze van [verweerster]. Dat er veel collegiale steun was voor [verweerster] op de mondelinge behandeling maakt dit niet anders. Er is een totaal gebrek aan vertrouwen in [verweerster]. Zij bagatelliseert de ernst van de situatie. Van Yulius mag in redelijkheid niet worden verlangd kwetsbare patiënten aan de zorg van [verweerster] toe te vertrouwen.
6. Het hof verwerpt het beroep op art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW, als zijnde prematuur. Van Yulius als professionele zorgverlener op het vlak van – samengevat – de psychiatrie mag worden verwacht serieuze pogingen te doen om de ontstane (wederzijdse) vertrouwensbreuk te dichten/helen. Als hiervoor geoordeeld heeft [verweerster] verwijtbaar gehandeld door niet aan [de collega] te adviseren de interventie vooraf te overleggen, maar ook dat wezenlijk is af te dingen op de beslissing van [naam] om de groepswandeling goed te vinden en dat de terugkoppeling van de problematiek door de psychiaters aan het multidisciplinair behandelteam, alsmede de regels voor incidenteel alcohol gunnen aan patiënten in het algemeen en aan X in het bijzonder niet voldoende (duidelijk) zijn geweest. Een intercollegiaal overleg dan wel intercollegiale toetsing met alle betrokkenen inclusief [verweerster] en het gehele multidisciplinaire team naar aanleiding van het incident met X, waarbij ieders aandeel en verantwoordelijkheid in het geheel wordt benoemd en heldere regels en afspraken worden gemaakt en vastgelegd voor de toekomst, was op zijn plaats geweest en zou bij voorkeur alsnog moeten plaatsvinden. Zo nodig dient ook de mogelijkheid van herplaatsing te worden onderzocht. Vooralsnog heeft Yulius geen pogingen gedaan de arbeidsverhouding te herstellen. Naar het oordeel van het hof kan op dit moment dan ook niet worden geoordeeld dat de verstoring van de arbeidsverhouding duurzaam is.
7. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht de verzoeken van Yulius heeft afgewezen. In hoger beroep zullen deze verzoeken evenmin worden toegewezen.
8. Aan bewijslevering komt het hof niet toe nu geen concrete feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, en geen ter zake dienende bewijsaanbiedingen zijn gedaan.
9. Yulius zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [verweerster] worden vastgesteld op € 1.788,-- aan salaris advocaat (volgens liquidatietarief 2 punten x tarief II).

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter van 15 juni 2016 ten aanzien van het oordeel over de proceskosten van deze instantie;
  • wijst de verzoeken van Yulius in hoger beroep af;
- veroordeelt Yulius in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 1.788,-- salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of andere verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, H.M. Wattendorff en
A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.