ECLI:NL:GHDHA:2017:918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
22-004077-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling van zus in aanwezigheid van stervende moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1948, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn zus, waarbij de feiten zich afspeelden in de woning van de verdachte in aanwezigheid van hun moeder, die op sterven lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zus bij de keel heeft vastgehouden, waardoor zij geen adem meer kon halen, en dat hij haar meermalen heeft mishandeld door op haar te gaan zitten en haar te slaan. De verdachte heeft de feiten erkend, maar voerde aan dat hij op het moment van de feiten mogelijk ontoerekeningsvatbaar was. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een geestelijke stoornis die zijn strafbaarheid zou uitsluiten.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten vastgesteld, maar heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de impact die deze op de verdachte hebben gehad, vooral in het licht van de zorg voor zijn moeder. De vordering van de benadeelde partij, zijn zus, tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de verdachte verplichtte om een bedrag van € 784,22 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid voor de benadeelde partij om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004077-15
Parketnummer: 10-050007-15
Datum uitspraak: 5 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1948,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 juli 2016 en 22 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van voorarrest zodat na deze aftrek 98 uren taakstraf resteren, subsidiair 49 dagen hechtenis. Van deze taakstraf zijn 60 uren voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van feit 3 heeft de politierechter vastgesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Achthuizen, gemeente Goeree-Overflakkee ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Achthuizen, gemeente Goeree-Overflakkee [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn knieën bovenop die [slachtoffer] te gaan zitten en/of deze meermalen, althans eenmaal, de keel dicht te knijpen en/of dicht te houden en/of meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, en/of op/tegen het lichaam te stompen en/of slaan (ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen) en/of die [slachtoffer] aan de haren te trekken;
3
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Achthuizen, gemeente Goeree-Overflakkee [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "ik knijp je strot dicht. Ik maak je af.".
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid dagvaarding en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de dagvaardingen nietig dienen te worden verklaard en dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat er zich twee dagvaardingen in het dossier bevinden, waarvan één dagvaarding aan de verdachte is betekend, dat niet duidelijk is welke van de twee dagvaardingen aan de verdachte is betekend en dat er geen dagvaarding is ingetrokken.
Het hof verwerpt het verweer.
De feiten 1 en 2 staan op beide dagvaardingen die zich in het dossier bevinden. Aan één van de twee dagvaardingen is feit 3 toegevoegd. Het hof constateert dat weliswaar niet is vast te stellen welke van de twee dagvaardingen aan de verdachte is betekend, maar dat niet betwist is dat de verdachte een van de dagvaardingen tijdig heeft ontvangen. Uit hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg namens de verdachte is verklaard blijkt voorts dat de verdachte in ieder geval op de hoogte was van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd.
Feit 3 is noch in eerste aanleg noch in hoger beroep voorgedragen. In beide instanties heeft het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat dit feit buiten beschouwing kan blijven. De politierechter heeft over feit 3 wel overwogen dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van dat feit maar heeft daaraan geen beslissing verbonden.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat feit 3 in hoger beroep niet aan de orde is.
Nu de verdachte in geen enkel opzicht in zijn verdediging is geschaad door het bestaan van twee dagvaardingen, zal het hof volstaan met de constatering dat een van die twee dagvaardingen ten onrechte is uitgebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op
of omstreeks12 maart 2015 te Achthuizen, gemeente Goeree-Overflakkee ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen
, althans eenmaal,de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en
/ofdichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op
of omstreeks12 maart 2015 te Achthuizen, gemeente Goeree-Overflakkee [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn knieën bovenop die [slachtoffer] te gaan zitten en
/ofdeze
meermalen, althans eenmaal, de keel dicht te knijpen en/of dicht te houden en/ofmeermalen
, althans eenmaal,in
/op/tegenhet gezicht
, althans op/tegen het hoofd,en
/of op/tegen het lichaam te stompen
en/of slaan (ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen)en
/ofdie [slachtoffer] aan de haren te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 ten laste is gelegd, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de keel van het slachtoffer langdurig heeft dichtgeknepen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij, toen de verdachte zijn zus bij de keel/hals vasthield, aan de verdachte is gaan trekken omdat zij bang was dat de verdachte het slachtoffer dood zou knijpen. Voorts heeft de aangeefster verklaard dat zij geen adem meer kon halen en dat zij heeft gedacht dat zij dood zou gaan. Op basis van deze verklaringen heeft het hof uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de keel van het slachtoffer gedurende enige tijd volledig, met kracht, werd dichtgeknepen en dichtgeknepen werd gehouden. In die situatie is de aanmerkelijke kans aanwezig dat een beschadiging van het strottenhoofd dan wel een hersenbeschadiging optreedt. Het kan niet anders of de verdachte heeft door zijn handelen deze kans willens en wetens aanvaard. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte herhaaldelijk de keel van zijn zus heeft dichtgeknepen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijke weergegeven – aangevoerd dat de verdachte op het moment dat hij zich gedroeg zoals is bewezenverklaard ontoerekeningsvatbaar was zodat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn om aan te nemen dat er ten tijde van het begaan van het feit bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens waardoor de verdachte ontoerekeningsvatbaar was en eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor een ambtshalve te gelasten deskundigenonderzoek daarnaar. Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof stelt voorop dat hetgeen de verdachte ten laste is gelegd zeer ernstige feiten betreft. De verdachte heeft een flagrante inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van zijn zus, terwijl de feiten plaatsvonden in de woning en in aanwezigheid van hun moeder, die op sterven lag.
Na een korte inverzekeringstelling is de verdachte als feitelijk effect van een door de officier van justitie aan de verdachte opgelegde gedragsaanwijzing iedere mogelijkheid ontnomen om de laatste momenten van zijn moeder mee te maken en op passende wijze afscheid van haar te nemen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de verdachte zeer betrokken was bij het leven van zijn moeder en een groot aantal jaren voor haar heeft gezorgd, waarvan de laatste jaren intensief als mantelzorger.
Het hof acht aannemelijk dat dit op de verdachte een zo groot effect heeft gehad en nog altijd heeft, dat hij door de gevolgen van de bewezen verklaarde feiten reeds hard is getroffen. Het hof ziet daarom geen aanleiding aan de verdachte een straf op te leggen.
Derhalve acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 934,22. In eerste aanleg is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 784,22.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 934,22.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 184,22 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 184,22 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 784,22 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 784,22 (zevenhonderdvierentachtig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 184,22 (honderdvierentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 784,22 (zevenhonderdvierentachtig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 184,22 (honderdvierentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.A. Jonkers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2017.