ECLI:NL:GHDHA:2018:1199

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
BK-17/00905
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek extra vervoerskosten wegens invaliditeit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 werd gehandhaafd. Belanghebbende, die arbeidsongeschikt is en een WAO-uitkering ontvangt, heeft extra vervoerskosten opgevoerd in zijn aangifte, die hij als uitgaven wegens ziekte wenst af te trekken. De Inspecteur heeft een deel van deze kosten niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2018 is de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn vervoerskosten hoger waren dan die van een vergelijkbare, niet-zieke belastingplichtige. Het Gerechtshof heeft in zijn uitspraak op 8 mei 2018 geoordeeld dat de extra vervoerskosten voor sociale contacten wel degelijk in aanmerking moeten worden genomen. De Inspecteur had eerder verklaard dat het redelijk is om uit te gaan van een vergelijkbare belastingplichtige die 15.000 km per jaar rijdt tegen € 0,35 per km. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.277. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht voor zowel de Rechtbank als het Hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00905

uitspraak van 8 mei 2018

in het geding tussen:

[X] wonende te [Z] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: F.C.M. Mantel-Bloemhard)
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 augustus 2017, nummer SGR 16/2378 betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.676. Bij beschikking is € 1 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is € 46 aan griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 27 maart 2018, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende is arbeidsongeschikt sinds 1994 en geniet een WAO-uitkering. Voor zijn vervoer is hij aangewezen op vervoer per auto. In de aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over voorgaande jaren heeft hij telkens onder de rubriek “uitgaven wegens ziekte” extra kosten van vervoer, anders dan vervoer voor medische doeleinden opgenomen. Deze kosten zijn in het verleden door de Belastingdienst beoordeeld en na gehouden bespreking (geheel of gedeeltelijk) is steeds een bedrag in aftrek toegestaan.
3.2.
Belanghebbende, heeft voor het jaar 2013 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.163. Hij heeft in zijn aangifte € 5.648 aan kosten voor vervoer als uitgaven wegens ziekte in aftrek gebracht. Daarvan heeft de Inspecteur € 1.981 geaccepteerd als kosten van vervoer voor medische doeleinden. De overige vervoerskosten, onder meer voor het onderhouden van sociale contacten, heeft hij niet in aftrek toegelaten.
3.3.
Belanghebbende heeft daarna op 20 september 2017 een tweede aangifte ingediend bij de Inspecteur, die na deze aanvankelijk als bezwaarschrift in behandeling te hebben genomen, als hoger beroep heeft doorgezonden aan het Hof. Belanghebbende heeft daarin de extra vervoerskosten gesteld op € 4.753 en onder de categorie genees- en heelkundige hulp gebracht. Het totale bedrag aan specifieke zorgkosten stelt belanghebbende thans op € 10.193. Belanghebbende gaat uit van 23.976 verreden kilometers voor sociale contacten.
1e aangifte aanslag 2e aangifte
medicijnen € 129
hulpmiddelen € 365 € 350 € 280
vervoer € 5.648 € 1.930 € 1.981
dieet € 850 € 850 € 850
kleding en beddengoed € 310 € 310 € 310
genees en heelkundige hulp € 1.130
€ 1.130 € 5.883
reiskosten ziekenbezoek
€ 230
subtotaal € 8.662 € 4.570 € 9.305
verhoging
€ 2.921 € 1.378 € 1.369
subtotaal € 11.583 € 5.946 € 10.674
drempel
€ 481 € 481 € 481
aftrekbaar bedrag € 11.102 € 5.465 € 10.193

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is uitsluitend nog of belanghebbende recht heeft op aftrek van extra vervoerskosten voor sociale contacten. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar alsmede tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.923.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen:
“11. De rechtbank overweegt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van extra vervoerskosten het erom gaat welke objectief te bepalen meerkosten voor autogebruik [belanghebbende] heeft gemaakt (vgl. Hoge Raad 21 december 2003, ECLI:NL:HR:2003: AN8679). Bij het bepalen van de objectief te bepalen meerkosten voor autogebruik, gaat het er niet om vast te stellen of [belanghebbende] meer kilometers heeft gereden dan een vergelijkbare, niet-zieke en niet invalide persoon, maar of de autokosten van [belanghebbende] meer bedragen dan die van een vergelijkbare persoon. In de berekening van [belanghebbende] wordt echter het aantal gereden kilometers tegen een kilometerkostprijs van € 0,35 in aanmerking genomen zonder dat daarbij wordt aangesloten bij de daadwerkelijk door [belanghebbende] gemaakte kosten. Uitgaande van deze berekening, is [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vervoerskosten meer bedragen dan de vervoerskosten van een vergelijkbare niet-zieke en niet-invalide persoon.
12. [ Belanghebbende] heeft zich voorts beroepen op het vertrouwensbeginsel en heeft daartoe aangevoerd dat de extra vervoerskosten in eerdere jaren door [de Inspecteur] wel in aftrek zijn toegelaten. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of [belanghebbende] aan de uitlatingen van [de Inspecteur] het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de in aftrek gebrachte kosten zouden worden geaccepteerd. door [de Inspecteur]. [Belanghebbende], op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afspraak, toezegging of schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Enkel het feit dat de door [belanghebbende] in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten in het verleden door [de Inspecteur] zijn geaccepteerd (hetgeen door [de Inspecteur] overigens is weersproken bij gebrek aan wetenschap), brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de door [belanghebbende] 'in de aangifte IB/PVV over het jaar 2013 opgenomen posten door [de Inspecteur] zonder meer gevolgd moeten worden. Omtrent een afspraak of toezegging van de zijde van de [de Inspecteur] is niets aannemelijk geworden. Gelet hierop faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de vervoerskosten die, ook al hangen ze niet samen met vervoer voor geneeskundige hulp, toch op belanghebbende drukken voor zover zij meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen (de ‘maatman’) die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als belanghebbende (de zgn. ‘meerkosten’). Naar zijn aard zijn deze vervoerskosten, anders dan belanghebbende in hoger beroep stelt, zelf niet aan te merken als kosten van de genees- of heelkundige hulp.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende is aangewezen op vervoer per auto en dat derhalve met betrekking tot de autokosten sprake is van noodzakelijke en als gevolg van de invaliditeit gemaakte kosten van vervoer en voorts dat belanghebbende in het onderhavige jaar ook deze soort meerkosten heeft gemaakt.
7.3.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in het verleden steeds rekening is gehouden met vervoerskosten als onder 7.2 bedoeld, en voorts dat een vergelijkbare belastingplichtige die niet ziek en invalide is maar voor het overige vergelijkbaar is met belanghebbende en zijn echtgenote (de ‘maatman’) 15.000 kilometer per jaar rijdt, dat de daarmee gemoeide kosten € 0,35 per kilometer bedragen en ten slotte dat het redelijk is voor het onderhavige jaar ook van deze ‘maatman’-gegevens uit te gaan.
7.4.
Deze uitgangspunten zijn aannemelijk en geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor wat betreft de ‘maatman’ van een groter aantal kilometers en/of een hogere bedrag aan kosten per kilometer moet worden uitgegaan.
7.5.1.
Belanghebbende heeft in 2013 in totaal 23.976 kilometer gereden, derhalve 8.976 kilometer meer dan de ‘maatman’.
7.5.2.
Hieruit kan worden afgeleid dat als extra vervoerskosten een bedrag van 8.976 x €0,35 oftewel € 3.141,60 voor aftrek in aanmerking komt.
7.5.3.
De totale aftrek uitgaven ter zake van ziekte wordt berekend als volgt:
hulpmiddelen € 350
vervoer ziekenhuis € 1.930
meerkosten vervoer € 3.142
dieet € 850
kleding beddengoed € 310
geneeskundige hulp
€ 1.130
totaal € 7.712
verhoging
€ 2.633
totaal € 10.345
drempel
€ 481
aftrekbaar € 9.864
reeds verleend
€ 5.465
alsnog aftrekbaar € 4.399
7.5.4.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op (€22.676 -/- €4.399 =) €18.277.
Conclusie
7.6.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
8.2.
Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 46, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 124 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.277;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 170 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, P.J.J. Vonk en G.J. van Leijenhorst, leden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 8 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.