In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 werd gehandhaafd. Belanghebbende, die arbeidsongeschikt is en een WAO-uitkering ontvangt, heeft extra vervoerskosten opgevoerd in zijn aangifte, die hij als uitgaven wegens ziekte wenst af te trekken. De Inspecteur heeft een deel van deze kosten niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2018 is de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn vervoerskosten hoger waren dan die van een vergelijkbare, niet-zieke belastingplichtige. Het Gerechtshof heeft in zijn uitspraak op 8 mei 2018 geoordeeld dat de extra vervoerskosten voor sociale contacten wel degelijk in aanmerking moeten worden genomen. De Inspecteur had eerder verklaard dat het redelijk is om uit te gaan van een vergelijkbare belastingplichtige die 15.000 km per jaar rijdt tegen € 0,35 per km. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.277. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht voor zowel de Rechtbank als het Hof.