ECLI:NL:GHDHA:2018:1247

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.222.256
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming in het kader van een laatste kanscontract

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van Stichting 3B Wonen tot ontbinding van de huurovereenkomst met [geïntimeerde sub 1] en ontruiming van de woning. De zaak is ontstaan na een reeks van klachten over overlast die [geïntimeerde sub 1] zou hebben veroorzaakt. Stichting 3B Wonen had eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde sub 1], waarin hem een laatste kans werd geboden om zijn gedrag te verbeteren. Echter, na een periode van stabiliteit, begon [geïntimeerde sub 1] opnieuw overlast te veroorzaken, wat leidde tot de vordering van Stichting 3B Wonen om de huurovereenkomst te ontbinden.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde sub 1] in strijd heeft gehandeld met de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst, maar heeft ook rekening gehouden met de context van zijn situatie. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van [geïntimeerde sub 1] niet van zodanige ernst waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof benadrukte dat de gevolgen van ontbinding voor [geïntimeerde sub 1] aanzienlijk zouden zijn, gezien zijn kwetsbare situatie en de hulp die hij inmiddels had ingeroepen. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd en Stichting 3B Wonen veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van huurovereenkomsten en de gevolgen van overlast rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de huurder, vooral wanneer deze in een kwetsbare positie verkeert. Het hof heeft de vorderingen van Stichting 3B Wonen afgewezen, met de overweging dat de tekortkomingen van [geïntimeerde sub 1] niet van zodanige aard waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.222.256/01
Zaaknummer rechtbank : 5366153 CV EXPL 16-38079

arrest van 8 mei 2018

inzake

Stichting 3B Wonen,

gevestigd te Bergschenhoek , gemeente Lansingerland,
appellante,
hierna te noemen: Stichting 3B Wonen,
advocaat: mr. K.A.M. Jaspers te Rotterdam,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1] ,
2. Stichting Humanitas Financiële Hulpverlening,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [geïntimeerde sub 1] ,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Stichting HFH,
geïntimeerden,
advocaat: mr. W.H. Klein Meuleman te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 23 augustus 2017 is Stichting 3B Wonen in hoger beroep gekomen van het (tussen)vonnis van 17 februari 2017 en het (eind)vonnis van 7 juli 2017 van de rechtbank Rotterdam, team kanton. Bij memorie van grieven heeft Stichting 3B Wonen vier grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. [geïntimeerde sub 1] heeft bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden. Daarna heeft op verzoek van [geïntimeerde sub 1] een comparitie van partijen plaatsgevonden op 20 maart 2018. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 27 maart 2018 heeft Stichting 3B Wonen hierop twee aanvullende opmerkingen gemaakt, waartegen [geïntimeerde sub 1] bezwaar heeft gemaakt. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Het hof zal de brief van mr. Jaspers van 27 maart 2018 aan het proces-verbaal hechten en het proces-verbaal met inachtneming van de in die brief gemaakte opmerkingen lezen. Uit hetgeen hierna volgt zal blijken dat die opmerkingen voor de uitkomst van dit hoger beroep niet van doorslaggevend belang zijn, zodat het bezwaar dat mr. Klein Meuleman tegen die brief heeft gemaakt onbesproken kan blijven.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het tussenvonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
[geïntimeerde sub 1] heeft met ingang van 9 juli 2008 van Stichting 3B Wonen gehuurd de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
1.2
Bij dagvaarding van 28 augustus 2014 heeft Stichting 3B Wonen gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en Stichting HFH te veroordelen tot ontruiming van de woning. Aan deze vordering heeft Stichting 3B Wonen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] overlast veroorzaakt aan omwonenden.
1.3
Tijdens de comparitie van partijen in voornoemde zaak zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde sub 1] de bewoning vooralsnog kan voortzetten, indien er geen structurele overlast meer plaatsvindt. Voorts is afgesproken dat de gemachtigden de afspraken schriftelijk zullen vastleggen en dat de vaststellingsovereenkomst aan het proces-verbaal zal worden gehecht.
1.4
In de vaststellingsovereenkomst die de kantonrechter op 2 februari 2015 heeft ontvangen (hierna: de vaststellingsovereenkomst) zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
1. Tijdens de comparitie van partijen d.d. 22 januari 2015 is aan de orde gekomen dat sinds enkele maanden geen klachten van omwonenden zijn gemeld bij 3B Wonen over overlast van [geïntimeerde sub 1] . (…) aangegeven dat dit enerzijds samenhangt met de injectie met medicijnen die hij sinds zijn opname in een kliniek in juli 2014 is gaan gebruiken (…). Anderzijds (…) heeft hij een passende baan gevonden in de buurt van zijn woonomgeving waardoor hij thans over dagbesteding beschikt. (…) een koptelefoon aangeschaft en heeft hij zijn geluidsboxen in aantal teruggebracht (…). Zijn psychiater, […] , heeft het bovenstaande onderschreven (…);
2. 3B Wonen heeft (…) aangegeven bereid te zijn om [geïntimeerde sub 1] , gelet op het bovenstaande, een laatste kans te geven (…) mits zij erop kan vertrouwen dat [geïntimeerde sub 1] er alles aan doet c.q. blijft doen om geen overlast meer aan zijn omwonenden te veroorzaken en om ook geen wangedrag meer richting medewerkers van/namens 3B Wonen te vertonen;
3. [geïntimeerde sub 1] zal zich aan de volgende afspraken houden (…):
a. [geïntimeerde sub 1] zal zijn maandelijkse depotinjecties blijven nemen en alle instructies van zijn psychiater en begeleiders (blijven) opvolgen;
b. [geïntimeerde sub 1] zal geen enkele vorm van overlast meer veroorzaken aan zijn omwonenden, waaronder geluidsoverlast (bijvoorbeeld schreeuwen, luid praten of het draaien van harde muziek) of overlast door bedreigingen, intimidaties of provocaties dan wel het lastig vallen of uitschelden van omwonenden. (…);
c. (…);
d. [geïntimeerde sub 1] zal zijn best doen om dagbesteding te blijven houden, (…);
e. Ook voor het overige zal [geïntimeerde sub 1] zich als goed huurder gedragen (…);
f. Als [geïntimeerde sub 1] merkt dat het nakomen van deze afspraken lastig is, gaat hij (samen met zijn psychiater en/of begeleiders) per direct op zoek naar de benodigde hulp om deze afspraken wel te kunnen nakomen;
5. Als [geïntimeerde sub 1] opnieuw overlastgevend gedrag vertoont, zal 3B Wonen zich wederom tot de rechter wenden waarbij dan weer de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zullen worden gevorderd.
In geval van nieuwe, ernstige overlast waarbij een bodemprocedure niet afgewacht kan worden, zal 3B Wonen in kort geding de onmiddellijke ontruiming van het gehuurde vorderen.
(…)”
1.5
Vanaf juni 2016 is [geïntimeerde sub 1] de controle over zijn ziekte kwijtgeraakt.
1.6
Bij e-mail van 8 juli 2016 heeft mevrouw [X] (hierna: [X] ) bij Stichting 3B Wonen geklaagd over het gedrag van [geïntimeerde sub 1] , onder andere bestaande uit schreeuwen en schelden.
1.7
Bij brief van 26 juli 2016 heeft de gemachtigde van Stichting 3B Wonen [geïntimeerde sub 1] aangeschreven en hem er op gewezen dat hij weer overlast veroorzaakt. Voorts is opgenomen dat bij de eerstvolgende overlastklacht over hem, Stichting 3B Wonen een rechtszaak zal starten en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zal vorderen.
1.8
In augustus 2016 is door [X] en een aantal anoniem gebleven omwonenden bij Stichting 3B Wonen melding gemaakt van overlast door [geïntimeerde sub 1] .
1.9
Medio september 2016 is [geïntimeerde sub 1] opgenomen in een kliniek en op 10 oktober 2016 weer ontslagen.
1.1
Op 28 oktober 2016 heeft de behandelend psychiater met [geïntimeerde sub 1] een nieuw behandelplan opgesteld.
1.11
[geïntimeerde sub 1] heeft in oktober 2016 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij de gemeente ondersteuning gevraagd.
1.12
Bij besluit van 12 december 2016 heeft de gemeente de door [geïntimeerde sub 1] verzochte individuele begeleiding voor 4 uur per week, verdeeld over 2 momenten per week, toegekend voor de maximale duur tot 11 december 2021.
2. Stichting 3B Wonen heeft in eerste aanleg gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [geïntimeerde sub 1] c.q. Stichting HFH (voor het geval de bewindvoering nog voortduurt) te veroordelen om de woning te ontruimen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] c.q. Stichting HFH in de proceskosten.
Aan de vordering heeft Stichting 3B Wonen - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] de afspraken die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen en waarmee aan [geïntimeerde sub 1] een laatste kans is geboden, niet is nagekomen. Sinds juni 2016 veroorzaakt [geïntimeerde sub 1] wederom ernstige en structurele overlast aan omwonenden door te schelden, te schreeuwen, harde muziek te draaien en een agressieve houding in te nemen. Hij handelt daarmee in strijd met artikel 7:213 BW en artikel 10.2 van de algemene huurvoorwaarden.
3. Bij tussenvonnis van 17 februari 2017 is Stichting 3B Wonen toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde sub 1] ernstige en structurele overlast veroorzaakt. Bij eindvonnis van 7 juli 2017 heeft de kantonrechter Stichting 3B Wonen in haar vordering jegens [geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft de vordering van Stichting 3B Wonen tot ontbinding en ontruiming van de woning jegens Stichting HFH afgewezen, met veroordeling van Stichting 3B Wonen in de proceskosten. De kantonrechter heeft (kort samengevat) geoordeeld dat op grond van de getuigenverklaringen en de door Stichting 3B Wonen overgelegde producties niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 1] gedurende een langere periode ernstige en structurele overlast heeft veroorzaakt.
4. In hoger beroep vordert Stichting 3B Wonen de bestreden vonnissen van de kantonrechter te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar vorderingen toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en Stichting HFH in de kosten van beide instanties.
5. De
grieven 1 tot en met 3van Stichting 3B Wonen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en richten zich tegen de door de kantonrechter gehanteerde maatstaf in het kader van de beoordeling van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst, de bewijswaardering en de laatste kans die de kantonrechter [geïntimeerde sub 1] heeft gegeven. De kantonrechter heeft volgens Stichting 3B Wonen ten onrechte overwogen (in r.o. 4.2 van het tussenvonnis) dat er sprake moet zijn van ernstige en structurele overlast gedurende een langere periode en vervolgens - na een daartoe strekkende bewijsopdracht - ten onrechte geoordeeld dat Stichting 3B Wonen niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs daarvan (r.o. 2.6 van het eindvonnis). Stichting 3B Wonen stelt zich op het standpunt dat het feit dat [geïntimeerde sub 1] zijn afspraken uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen een tekortkoming oplevert die op zichzelf genomen al de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Bovendien volgt de verplichting tot het niet mogen veroorzaken van overlast reeds uit artikel 10.2 van de algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 BW. In de nakoming daarvan was [geïntimeerde sub 1] al eerder tekortgeschoten door de overlast die hij destijds, voorafgaand aan de eerste procedure, heeft veroorzaakt, zodat de tekortkomingen niet van geringe betekenis zijn. De kantonrechter had de vorderingen van Stichting 3B Wonen dan ook direct kunnen toewijzen. Door [geïntimeerde sub 1] nogmaals een laatste kans te geven (in r.o. 2.9 van het eindvonnis) terwijl hij al een laatste kans heeft gehad door de gesloten vaststellingsovereenkomst, zouden laatste kans contracten in juridisch opzicht geen toegevoegde waarde meer hebben, aldus Stichting 3B Wonen.
6. Bij de beoordeling van deze grieven neemt het hof tot uitgangspunt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij in beginsel de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW). Dat betekent dat in beginsel ook de niet-nakoming van afspraken uit een vaststellingsovereenkomst - die in het kader van een laatste kans om een woning te behouden is gesloten -, zonder al teveel terughoudendheid tot ontbinding van de onderliggende huurovereenkomst moet leiden. Dit lijdt slechts uitzondering indien er een beroep gedaan kan worden op de zogenaamde tenzij-clausule. Omdat het gaat om laatste kans contracten zal niet snel geoordeeld kunnen worden dat de tekortkoming die volgt uit de overtreding van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, wegens haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Anders dan Stichting 3B Wonen met haar derde grief kennelijk veronderstelt laat het bestreden vonnis – en dit arrest dat, zoals hierna zal blijken, is toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval – de waarde en het nut van de laatste kans contracten onverlet.
7. De vraag die derhalve aan het hof voorligt is of [geïntimeerde sub 1] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is tekortgeschoten in de nakoming van de afspraken uit die overeenkomst en daarmee (opnieuw) is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst. Indien wordt vastgesteld dat [geïntimeerde sub 1] is tekortgeschoten, dan moet vervolgens nog de vraag beantwoord worden of deze tekortkoming van zodanig geringe betekenis is dat zij de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Is [geïntimeerde sub 1] tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst?
8. Stichting 3B Wonen heeft aangevoerd dat [geïntimeerde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal afspraken uit de vaststellingovereenkomst. Hij is omstreeks juni 2016 gestopt met zijn maandelijkse depotinjecties (in strijd met afspraak 3a). Dit heeft geleid tot overlastgevend gedrag, bestaande uit de hele dag schreeuwen en schelden in zijn woning en het lastig vallen van omwonenden (in strijd met afspraak 3b). Daarnaast heeft hij de voordeur, ramen en het bellentableau beplakt wat in strijd is met afspraak 3e ( [geïntimeerde sub 1] zal zich ook voor het overige als goed huurder gedragen). Door het veroorzaken van overlast is [geïntimeerde sub 1] ook wederom tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die uit de huurovereenkomst (artikel 10.2 van de algemene huurvoorwaarden) volgen. Dat er sprake is van ernstige overlast door [geïntimeerde sub 1] blijkt volgens Stichting 3B Wonen genoegzaam uit de in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaringen van omwonenden.
9. [geïntimeerde sub 1] heeft het volgende verweer gevoerd. [geïntimeerde sub 1] heeft niet betwist dat hij zijn medicatie inname heeft verlaagd. Dit is echter gedaan in overleg met zijn psychiater. In een laat stadium is onderkend dat de dosis te laag was geworden. Dit was het geval tijdens de door Stichting 3B Wonen aangevoerde gebeurtenissen in 2016 waarover [X] heeft verklaard. Het is toen misgegaan als gevolg van de te lage dosis medicatie en een gebrek aan toezicht. Volgens [geïntimeerde sub 1] zijn deze gebeurtenissen weliswaar vervelend voor omwonenden, maar kwalificeren die nog niet als overlast. De medicatie is na de opname van [geïntimeerde sub 1] in september 2016 aangepast en het toezicht op hemzelf is daarna op zijn eigen initiatief verhoogd en gestructureerd via de Wmo en GGZ. Nadien heeft zich volgens [geïntimeerde sub 1] niets meer voorgedaan. Hij heeft na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst dan ook steeds voldaan aan zijn inspanningsverplichting dat hij “er alles aan doet, c.q. blijft doen om geen overlast meer aan zijn omwonenden te veroorzaken”.
10. Niet in geschil is dat [geïntimeerde sub 1] in 2016 is gestopt met zijn maandelijkse depotinjecties. Hoewel dit in overleg is gegaan met zijn psychiater op een moment dat het een tijd lang vrij goed met hem ging, heeft [geïntimeerde sub 1] daarmee gehandeld in strijd met afspraak 3a uit de vaststellingsovereenkomst. Dat het stoppen met de depotinjecties en de verlaagde medicatie inname hebben geleid tot overlastgevend gedrag van [geïntimeerde sub 1] volgt reeds uit de door Stichting 3B Wonen in eerste aanleg bij inleidende dagvaarding overgelegde verklaringen van omwonenden. Uit die verklaringen blijken de navolgende klachten met betrekking tot de periode juli en augustus 2016: hij schreeuwt en scheldt (productie 3); de hele dag hoor ik hem schelden (productie 7); regelmatig harde muziek, vloeken en schreeuwen en overmatig hard slaan met de buitendeur en hij valt me lastig met allerlei complot theorieën (productie 8). [geïntimeerde sub 1] betwist ook niet dat hij luid heeft gepraat in zijn woning en met deuren heeft geslagen, maar stelt dat dit gedrag, hoe lastig ook voor omwonenden, niet kan worden gekwalificeerd als overlast. Het hof verwerpt die stelling nu uit de overgelegde verklaringen blijkt dat [geïntimeerde sub 1] geluidsoverlast heeft veroorzaakt en ook op andere manieren zijn buren heeft lastig gevallen. Naar het oordeel van het hof staat dan ook vast dat [geïntimeerde sub 1] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst weer geluidsoverlast vanuit zijn woning heeft veroorzaakt. Omdat aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst al een reeks van overlastklachten vooraf was gegaan, had het aan [geïntimeerde sub 1] duidelijk moeten zijn dat hij geen enkele vorm van overlast meer zou moeten veroorzaken. Deze verplichting staat ook aldus verwoord in afspraak 3e van de vaststellingsovereenkomst. De mate waarin [geïntimeerde sub 1] deze afspraak heeft geschonden (hoe vaak en hoe hevig het overlastgevend gedrag was) kan voor de vraag of hij daarin is tekortgeschoten dan ook in het midden blijven. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat [geïntimeerde sub 1] genoemde afspraken uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. In aanmerking genomen dat de vaststellingsovereenkomst een laatste kans regeling vormde voor [geïntimeerde sub 1] om zijn woning te behouden nadat hij al eerder was tekortgeschoten in zijn verplichting uit de huurovereenkomst om geen overlast te veroorzaken, is ontbinding van de huurovereenkomst dan ook in beginsel gerechtvaardigd. Dit kan slechts anders zijn indien de overtreding van de afspraken van zodanig geringe betekenis is dat die overtreding de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Rechtvaardigt de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen?
11. Ondanks dat met de vaststellingsovereenkomst aan [geïntimeerde sub 1] een laatste kans is geboden, moeten de verplichtingen die daaruit voor [geïntimeerde sub 1] voortvloeien wel gezien worden in de context van artikel 2 dat hij “er alles aan doet, c.q. blijft doen om geen overlast meer aan zijn omwonenden te veroorzaken”. Deze inspanningsverplichting is nader uitgewerkt in afspraak 3f van de vaststellingsovereenkomst dat “Als [geïntimeerde sub 1] merkt dat het nakomen van deze afspraken lastig is, hij (samen met zijn psychiater en/of begeleiders) per direct op zoek (gaat) naar de benodigde hulp om deze afspraken wel te kunnen nakomen”. Tussen partijen is niet in geschil dat het in juni 2016 is misgegaan doordat [geïntimeerde sub 1] gestopt was met de depotinjecties en er een gebrek aan toezicht op hem was. De terugval van [geïntimeerde sub 1] is echter beperkt gebleven doordat de ouders van [geïntimeerde sub 1] en de behandelaar hebben ingegrepen. Sinds [geïntimeerde sub 1] in september 2016 is opgenomen in een kliniek krijgt hij zijn medicijnen weer door middel van een depotinjectie toegediend. Ook is het toezicht op [geïntimeerde sub 1] daarna op initiatief van [geïntimeerde sub 1] verhoogd en gestructureerd. In het kader van de Wmo krijgt [geïntimeerde sub 1] thans individuele begeleiding van een personal coach gedurende 4 uur per week, verdeeld over 2 momenten per week. Deze begeleiding is voor een periode van 5 jaar toegekend (tot en met 11 december 2021). Daarnaast heeft hij één keer per maand contact met zijn psychiater. Tijdens de comparitie bij het hof op 20 maart 2018 heeft [geïntimeerde sub 1] verklaard dat het contact met de personal coach heel goed is, dat deze er voor hem is als hij extra wil praten en dat hij nu eindelijk goede begeleiding heeft. Ook heeft hij zijn leefritme aangepast en probeert hij weer een dagbesteding te vinden. De rechterlijke machtiging tot opname heeft [geïntimeerde sub 1] bovendien zelf laten verlengen, zodat hij weer opgenomen kan worden zodra het misgaat. Uit het voorgaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat er thans sprake is van een stabiele situatie en dat [geïntimeerde sub 1] er alles aan doet om te voorkomen dat het weer misgaat. Tijdens genoemde comparitie heeft Stichting 3B Wonen verklaard dat sinds de opname van [geïntimeerde sub 1] in september 2016 geen klachten van omwonenden meer zijn binnengekomen. Dat betekent dat de overlast die [geïntimeerde sub 1] na de vaststellingsovereenkomst heeft veroorzaakt zich heeft uitgestrekt over een hele beperkte periode vanaf juni 2016 tot en met half september 2016. Ook kan daaruit afgeleid worden dat [geïntimeerde sub 1] de benodigde hulp heeft ingeroepen op het moment dat het nakomen van de vaststellingsovereenkomst voor hem lastig werd (overeenkomstig zijn verplichting in afspraak 3f van de vaststellingsovereenkomst) en dat die hulp het gewenste resultaat heeft gehad. Vast staat immers dat het nu reeds geruime tijd (meer dan anderhalf jaar) goed gaat, in die zin dat er geen nieuwe overlast is geweest. Al het voorgaande in aanmerking genomen komt het hof dan ook tot het oordeel dat in dit geval de - kortstondige - overtreding van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst door [geïntimeerde sub 1] , wegens haar geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij heeft het hof voor ogen dat de overlast die [geïntimeerde sub 1] heeft veroorzaakt voor de omwonenden ergerniswekkend en mogelijk ingrijpend is geweest en gevoelens van angst heeft opgeroepen, maar dat ontbinding van de huurovereenkomst ertoe leidt dat [geïntimeerde sub 1] zijn woning verliest en daarmee een belangrijk deel van de structuur die hij met hulp van anderen thans in zijn leven heeft aangebracht. Afgezet tegen die gevolgen van de ontbinding rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding niet. De door Stichting 3B Wonen uitgesproken vrees voor toekomstig gedrag van [geïntimeerde sub 1] maakt dit niet anders omdat die vrees, wat daarvan ook zij, de tekortkomingen in het verleden niet ernstiger maakt. De
grieven 1 tot en met 3kunnen gelet op het voorgaande daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
12. Ten slotte komt Stichting 3B Wonen met haar
vierdegrief op tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 2.2 van het eindvonnis dat de vordering jegens [geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard nu niet is gesteld noch gebleken dat het bewind over de goederen van [geïntimeerde sub 1] is opgeheven. Stichting 3B Wonen voert hiertegen aan dat het bewind tijdens de gerechtelijke procedure of kort daarna kan worden beëindigd en dat daarom de vorderingen dienen te worden toegewezen zoals gevorderd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het geval dat de bewindvoering nog voortduurt en het geval dat deze is geëindigd. Nu deze grief uitgaat van een toewijzing van de vordering van Stichting 3B Wonen en derhalve afhankelijk is van het slagen van de eerdere grieven, hoeft deze grief gelet op het voorgaande verder niet afzonderlijk besproken te worden.
13. Het bewijsaanbod van Stichting 3B Wonen dient te worden gepasseerd nu daarbij niet is aangegeven wat de door haar aangedragen getuigen meer of anders zullen verklaren dan reeds in eerste aanleg is verklaard dan wel als schriftelijke verklaring is overgelegd en het hof van die verklaringen is uitgegaan.
Afronding
14. Het bovenstaande betekent dat de grieven falen en dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Stichting 3B Wonen dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 17 februari 2017 en het eindvonnis van 7 juli 2017 van de rechtbank Rotterdam, team kanton;
- veroordeelt Stichting 3B Wonen in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] tot op heden begroot op € 313,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris advocaat (2 punten à € 894,-, volgens tarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, G.C. de Heer en T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.