Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:
11. Artikel 3.111. eerste lid, van de Wet luidt, voor zover hier van belang:
“In deze afdeling ( . . .) wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw (. . .) voorzover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat”
12. De definitie van de eigen woning in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet is in de memorie van toelichting op die bepaling als volgt toegelicht:
“Een eigen woning moet de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren "anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan". Met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien.
Per belastingplichtige kan slechts één woning voor hem als centrale levensplaats dienen. Een belastingplichtige die bijvoorbeeld in het kader van zijn werk een pied à terre aanhoudt in zijn directe werkomgeving, heeft voor de toepassing van deze regeling maar één eigen woning.”
(Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, artikel 3.6.2 (MvT).
13. Op [belanghebbende], die heeft gesteld dat de koopwoning hem als hoofdverblijf ter beschikking staat, rust de last om zulks aannemelijk te maken. Daarbij gaat het er om dat aannemelijk wordt gemaakt dat de koopwoning voor [belanghebbende] als centrale levensplaats dient.
14. [ Belanghebbende] heeft aangevoerd dat vrijwel alle vakanties, feestdagen, weekenden en andere vrije dagen worden doorgebracht in de koopwoning. [Belanghebbende] gaat op vrijdagmiddag of vrijdagavond naar de koopwoning. Daar verblijft hij tot zondagavond en rijdt om circa 21.00 uur naar de huurwoning terug. Dit omdat zijn echtgenote de volgende dag haar werkzaamheden in [F] verricht. Regelmatig gebeurt het dat [belanghebbende] pas maandagochtend of dinsdagochtend via [F] naar [Z] vertrekt. Dit op de momenten dat zijn echtgenote op de maandag thuis werkt of haar werkzaamheden het mogelijk maken om later op de maandag te starten. Voor geval de vakanties niet samen kunnen worden doorgebracht – [belanghebbendes] echtgenote heeft minder vrije dagen dan [belanghebbende] – reist de echtgenote van [belanghebbende] heen en weer of wordt zij naar het werk of naar de huurwoning gebracht door [belanghebbende].
15. [ De Inspecteur] stelt dat het leven van [belanghebbende] en zijn echtgenote zich concentreren rondom de huurwoning. Ter onderbouwing van die stelling heef [de Inspecteur] onderzoek gedaan naar het gebruik van de koopwoning en de huurwoning. Uit het onderzoek ingesteld naar de bankafschriften van de [G] volgt dat het leven van [belanghebbende] zich met name in en rondom [Z] en [D] afspeelt. Daarbij wijst [de Inspecteur] erop dat [belanghebbende] en zijn echtgenote naar opticien [H] in [I] gaan, naar tandarts [J] in [Z] , naar apotheek [K] in [Z] , naar de podoloog [L] in [Z] en naar de mondhygiëniste [M] in [N] ( [D] ). [De Inspecteur] heeft daarnaast uit de bankafschriften afgeleid dat de boodschappen zowel in [Z] en omstreken als in [B] worden gedaan. [Belanghebbende] en zijn echtgenote zijn lid van de Nordic Walking groep in [B] . Verder wijst [de Inspecteur] erop dat het werk van [belanghebbende] en zijn echtgenote wordt verricht in - de omgeving van - [Z] en [F] . Als onderdeel van het onderzoek heeft [de Inspecteur] een overzicht opgesteld van het energie en waterverbruik van de huurwoning en de koopwoning:
[Z]
[B]
Elektriciteit laag tarief (kWh)
651
Elekr. normaal tarief (kWh)
946
1138
Gas (m³)
1453
442
Drinkwater (m³)
52
16. Tegen het door [de Inspecteur] ingebracht overzicht van het energie- en waterverbruik heeft [belanghebbende] ingebracht dat het jaarlijkse drinkwaterverbruik in [B] moet worden gesteld op 45,7 m³. [Belanghebbende] heeft dit verbruik afgeleid uit cijfers van 2013 en 2015 door het verbruik in die jaren te delen door 3. Wat betreft het gasverbruik heeft [belanghebbende] gesteld dat hij de verwarming in de huurwoning laat aanstaan ook gedurende de perioden dat hij daar niet is.
17. De rechtbank is gegeven de vaststaande feiten en al hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en aangevoerd, van oordeel dat het zwaartepunt van [belanghebbendes] leven zich afspeelt in [Z] en omgeving. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting door de echtgenote van [belanghebbende] op een vraag van de rechtbank over de door haar gewerkte uren is verklaard dat zij een 36 uur-contract heeft, dat zij een uur minder per week werkt en hier wel voor betaald wordt, maar dat zij gemiddeld genomen jaarlijks wel meer dan een half jaar verblijft in [Z] of omstreken, en dat dit laatste ook geldt voor haar echtgenoot. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] en zijn echtgenote hun werkzaamheden in [F] , [D] en [Z] of omgeving verrichten en daar al hun economische betrekkingen hebben. De rechtbank acht, gegeven de weerspreking door [de Inspecteur], niet aannemelijk geworden dat [belanghebbende] vrijwel al zijn boodschappen in – de omgeving van – [B] doet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de koopwoning niet als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet kan worden aangemerkt.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.