ECLI:NL:GHDHA:2018:1439
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep van verdachte wegens onvoldoende bewijs van mishandeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van twee slachtoffers, [aangever 1] en [aangever 2], die op 8 januari 2017 in Rotterdam zouden zijn mishandeld. De officier van justitie ging tegen deze vrijspraak in beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft vastgesteld dat er camerabeelden zijn waarop te zien is dat de slachtoffers zijn geslagen, maar de verdachte ontkent de dader te zijn. Bovendien heeft de verdachte een eeneiige tweelingbroer, wat complicaties toevoegt aan de identificatie. Het hof concludeert dat de bewijsmiddelen niet voldoende zijn om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de dader is. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partijen, [aangever 1] en [aangever 2], hadden vorderingen ingediend voor schadevergoeding, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, worden deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bepaalt dat de kosten voor zowel de verdachte als de benadeelde partijen voor eigen rekening komen.