ECLI:NL:GHDHA:2018:1439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
22-001777-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte wegens onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van twee slachtoffers, [aangever 1] en [aangever 2], die op 8 januari 2017 in Rotterdam zouden zijn mishandeld. De officier van justitie ging tegen deze vrijspraak in beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat er camerabeelden zijn waarop te zien is dat de slachtoffers zijn geslagen, maar de verdachte ontkent de dader te zijn. Bovendien heeft de verdachte een eeneiige tweelingbroer, wat complicaties toevoegt aan de identificatie. Het hof concludeert dat de bewijsmiddelen niet voldoende zijn om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de dader is. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

De benadeelde partijen, [aangever 1] en [aangever 2], hadden vorderingen ingediend voor schadevergoeding, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, worden deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bepaalt dat de kosten voor zowel de verdachte als de benadeelde partijen voor eigen rekening komen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001777-17
Parketnummer: 10-017697-17
Datum uitspraak: 7 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 april 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Zwitserland) op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 8 januari 2017, te Rotterdam,
[aangever 1] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 1]:
- meermalen, althans eenmaal, met een tot vuist gebalde hand, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen/trappen en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam te schoppen;
2.
hij, op of omstreeks 8 januari 2017, te Rotterdam,
[aangever 2], heeft mishandeld door voornoemde [aangever 2]:
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraken
In deze zaak staat niet ter discussie dat de slachtoffers [aangever 1] en [aangever 2] op 8 januari 2017 te Rotterdam zijn mishandeld.
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden is te zien dat zij beiden door een man worden geslagen. Uit het dossier blijkt verder dat één van hen ook door de dader is geschopt. De slachtoffers hebben hierdoor pijn en letsel opgelopen.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte degene is geweest die beide mishandelingen heeft gepleegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte op 8 januari 2017 te Rotterdam [aangever 1] en [aangever 2] heeft mishandeld. De verdachte ontkent evenwel stellig dat hij de dader is geweest. Voorts is gebleken dat de verdachte een eeneiige tweelingbroer heeft waarmee hij (zeer) veel uiterlijke gelijkenissen vertoont. De wettige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden en die wijzen op de betrokkenheid van een persoon met de gestalte en het voorkomen van de verdachte, sluiten naar het oordeel van het hof bij nadere beschouwing evenwel niet dan wel onvoldoende uit dat de verdachte niet degene is geweest die de beide slachtoffers heeft mishandeld.
Het voorgaande brengt mee dat het hof op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat het de verdachte is geweest die de tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vorderingen tot schadevergoeding van [aangever 1] en[aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van € 1.068,78, bestaande uit € 568,78 materiële schade en € 500,- immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde totaalbedrag van € 1.068,78.
[aangever 2] zich eveneens als benadeelde partij in het onderhavige strafproces gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van € 912,50, bestaande uit € 512,50 materiële schade en € 400,- immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het namens de benadeelde partij [aangever 2] ter terechtzitting in hoger beroep verlaagde bedrag van € 400,-, bestaande uit immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen zal worden gegeven, zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partijen ieder hun eigen kosten dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2018.
mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.