ECLI:NL:GHDHA:2018:1702

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
2200192215
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan brandstichting met vuurwerk tijdens jaarwisseling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die medeplichtig was aan brandstichting in een woning met vuurwerk rond de jaarwisseling van 2013/2014. De verdachte was eerder in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar werd wel veroordeeld voor de subsidiaire tenlastelegging van uitlokking tot brandstichting. De rechtbank had een gevangenisstraf van zestien maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met een zwaardere straf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet detentiegeschikt is en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen is, gezien de gezondheidssituatie van de verdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de brandstichting door zijn zoon vuurwerk te geven en hem aan te sporen dit door de brievenbus te gooien, wat resulteerde in brand en gemeen gevaar voor de bewoners van de woning. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001922-15
Parketnummer: 10-712046-14
Datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Medeverdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het op 8 april 2015 gehouden onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 september 2016, 8 februari 2017 en 27 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van de subsidiair ten laste gelegde uitlokking veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met, naast de wettelijk voorgeschreven algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht, een verplichting tot het volgen van een traject gedragsinterventie in de vorm van GI-RN Cognitieve Vaardigheden, een verplichting om te verblijven in een instelling voor beschermd wonen en een verplichting tot het in behandeling blijven bij Bouman GGZ.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], welke woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een stuk) vuurwerk (Cobra 6) ontstoken en/of in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een restant van) vuurwerk (Cobra 6), althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) dit brandende stuk vuurwerk (tussen de klep van) de brievenbus van die woning (en/of aldus in de hal van die woning) gelegd en/of gegooid,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de hal van die woning en/of de brievenbus van de voordeur en/of een gordijn en/of een deurmat en/of schoeisel en/of kleding in die hal geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer belende voordeur(en) en/of inboedels van de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of één of meerdere zich in die belendende woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3]
op of omstreeks 01 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], welke woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing,
immers heeft / hebben [medeverdachte 3] voornoemd en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een stuk) vuurwerk (Cobra 6) ontstoken en/of in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een restant van) vuurwerk (Cobra 6), althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) dit brandende stuk vuurwerk (tussen de klep van) de brievenbus van die woning (en/of aldus in de hal van die woning) gelegd en/of gegooid,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de hal van die woning en/of de brievenbus van de voordeur en/of een gordijn en/of een deurmat en/of schoeisel en/of kleding in die hal geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer belendende voordeur(en) en/of inboedels van de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of één of meerdere zich in die belendende woning(en) bevindende perso(o)n(en),
in elk geval levensgevaar, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
welk feit hij, verdachte, op of omstreeks 1 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, althans aan welk misdrijf hij, verdachte, toen daar medeplichtig is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot en/of opzettelijk behulpzaam te zijn bij het plegen daarvan, hierin bestaande dat hij, verdachte
- drie, althans een of meer stuks vuurwerk heeft gegeven aan [medeverdachte 3] voornoemd en/of (vervolgens)
- heeft gezegd dit vuurwerk door de brievenbus te gooien.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is, evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 3]
op 01 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], welke woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing,
immers heeft [medeverdachte 3] voornoemd toen aldaar opzettelijk (een stuk) vuurwerk (Cobra 6) ontstoken en(vervolgens) dit brandende stuk vuurwerk tussen de klep van de brievenbus van die woning gelegd, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de hal van die woning en de brievenbus van de voordeur en een gordijn en een deurmat en schoeisel en kleding in die hal geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor [aangever 1] en [aangever 2] te duchten was,
aan welk misdrijf hij, verdachte, toen daar medeplichtig is geweest door opzettelijk middelen en
eeninlichting te verschaffen tot het plegen daarvan, hierin bestaande dat hij, verdachte
- drie, althans een of meer stuks vuurwerk heeft gegeven aan [medeverdachte 3] voornoemd en (vervolgens)
– heeft gezegd dit vuurwerk door de brievenbus te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof merkt in het subsidiair tenlastegelegde de namen “[medeverdachte 3]” en “[medeverdachte 3]” aan als kennelijke verschrijvingen en leest deze namen als “[medeverdachte 3]”. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

medeplichtigheid aan

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is medeplichtig geweest aan brandstichting in een woning. De verdachte heeft zijn zoon, [medeverdachte 3], drie stuks vuurwerk gegeven en gezegd dat hij dit vuurwerk het beste door de brievenbus kon gooien. [Medeverdachte 3] is met het vuurwerk dat hij van de verdachte heeft gekregen –abusievelijk– naar de woning naast het beoogde pand gegaan en heeft daar een stuk brandend vuurwerk tussen de klep van de brievenbus van de woning gelegd waardoor brand is ontstaan.
De verdachte treft het ernstige verwijt dat door zijn aandeel in de brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor de bewoners van die woning is ontstaan, die op het moment van de brand lagen te slapen. Er is grote schade toegebracht aan de woning en de daarin aanwezige goederen. Vanwege de brandschade was de woning drie maanden niet bewoonbaar, aldus de verklaring van de aangever.
Dergelijke brandstichtingen zijn ernstige feiten, die angst en onrust in de samenleving en zeker in een kleine gemeenschap als die van Herkingen veroorzaken.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 6 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbaar feiten.
Bij het bewezen verklaarde feit past in beginsel geen andere straf dan gevangenisstraf. Het hof acht echter, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij deze verdachte niet aangewezen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen hetgeen gedurende het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht en is gebleken omtrent de gezondheidssituatie van de verdachte en hetgeen het hof daarvan zelf heeft waargenomen. In afwijking van het over de verdachte uitgebrachte advies inzake detentiegeschiktheid – dat kennelijk is opgemaakt zonder dat de verdachte is gezien - is het hof van oordeel dat de verdachte op dit moment niet detentiegeschikt is.
De gezondheidstoestand van de verdachte brengt het hof eveneens tot het oordeel dat een taakstraf thans geen geëigende strafmodaliteit is.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is, mede om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarde(n) op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2018.