ECLI:NL:GHDHA:2018:1709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
K18220210
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag inzake niet-vervolging faillissementsfraude door capaciteitsgebrek Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van het Functioneel Parket om beklaagde niet te vervolgen voor faillissementsfraude. Klager was van mening dat de beslissing om niet te vervolgen, gebaseerd op capaciteitsgebrek bij het Openbaar Ministerie, maatschappelijk onbevredigend was. Het hof betreurde dat de opportuniteitsafweging van het Openbaar Ministerie sterk afhankelijk was van de beschikbare capaciteit en oordeelde dat dit argument niet overtuigend was voor het niet vervolgen van ernstige misdrijven.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 4 juli 2018 heeft klager zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een signaal naar de politiek wilde afgeven over de afwegingen van de officier van justitie. De advocaat-generaal, mr. S.M.A.F. Tielens, heeft het hof geadviseerd het beklag af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de beslissing van de officier van justitie goed onderbouwd was en dat de afwegingen die zijn gemaakt, inclusief het capaciteitsgebrek, niet voldoende zwaarwegend waren om de beslissing te herzien. Het hof concludeerde dat het beklag moest worden afgewezen, omdat de argumenten van klager niet opwogen tegen de overwegingen van het Openbaar Ministerie.

De beschikking is gegeven door de voorzitter en leden van de meervoudige kamer, en is ondertekend door de griffier. Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
raadkamer beklagzaken
BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[ ],
klager.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 18 mei 2018 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie van het Functioneel Parket om [ ], beklaagde, niet te vervolgen ter zake van faillissementsfraude.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 23 mei 2018 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket van 22 mei 2018, met het daarbij gevoegde advies van de officier van justitie van 15 mei 2018.

4.De feiten en standpunten

Klager heeft op 30 december 2015 bij de politie tegen [ ] en [ ] aangifte gedaan ter zake van faillissementsfraude.
In de aangifte wordt het volgende vermeld.
Op 16 juni 2015 werd door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht op verzoek van [ ] het faillissement uitgesproken van [ ].
Aan de rechter-commissaris is gemeld dat er in dit faillissement mogelijk sprake is van fraude. Op het moment dat [ ] failleerde was [ ] de enig bestuurder en enig aandeelhouder sedert 12 mei 2015.
Van 10 maart 2015 tot 12 mei 2015 was [ ] enig bestuurder en enig aandeelhouder. De aangifte ziet uitsluitend op het niet naleven van de administratieplicht door de heren [ ] en [ ]. De heer [ ] staat bekend als ‘katvanger’ en die rol lijkt hij ook in dit faillissement op zich te hebben genomen nu hij ongeveer 1 maand voor het faillissement bestuurder en enig aandeelhouder is geworden. De administratie is volgens mededeling van [ ] van Administratiekantoor [ ] uit [ ] overgedragen aan de heer [ ]. De heer [ ] is diverse malen uitgenodigd voor een gesprek maar niet verschenen.
In zijn brief van 26 oktober 2015 heeft de heer [ ] bericht dat hij bij de notariële levering van de aandelen aan de heer [ ] ook de administratie heeft overgedragen. In zijn brief bericht de heer [ ] voorts dat de heer [ ] nog kopieën van de administratie, alsmede de grootboekkaarten en de crediteuren- en debiteurenoverzicht in zijn bezit zou moeten hebben.
De curator heeft niet veel administratie ontvangen van de (voormalige) bestuursleden. Bij de curator zijn geen gegevens bekend over het bedrag aan openstaande debiteuren op de datum van het uitspreken van het faillissement. De curator heeft door het ontbreken van het grootboek, dagboeken en onderliggende bescheiden geen inzicht kunnen krijgen in de rechten en verplichtingen van de failliet.
Voor zover de curator kan overzien zijn alle auto’s verdwenen.
De curator heeft nog geen faillissementspauliana ingeroepen maar gaat dit vermoedelijk wel doen.
Door de handelwijze van beklaagden zijn de crediteuren aanzienlijk benadeeld.
De curator komt op een bedrag van € 714.649,64, maar het zou nog meer kunnen bedragen.
De officier van justitie heeft in zijn e-mailbericht van 25 juli 2017 aangegeven dat wegens gebrek aan opsporingscapaciteit en keuzes de Stuur- en Weegploeg Centrale Intake Faillissementsfraude (SWP FF) heeft besloten geen verder opsporingsonderzoek te verrichten naar aanleiding van de aangifte. Ten aanzien van één van
de verdachten, de zogenoemde beroepskatvanger [ ], is een onderzoek lopende. Ook tegen [ ] loopt een onderzoek bij de politie. Het starten van een nieuw onderzoek betreffende deze aangifte wordt niet opportuun geacht. Niettemin zijn de namen, genoemd in de aangifte, genoteerd teneinde bij nieuwe meldingen te beoordelen of sprake zou kunnen zijn van personen, meermalen bij frauduleuze faillissementen betrokken. Dat zou reden kunnen zijn alsnog capaciteit voor een dergelijk onderzoek vrij te maken, aldus het Openbaar Ministerie.
In het klaagschrift wordt aangegeven dat curatoren worden aangespoord om in geval van fraude een melding of aangifte te doen. Weliswaar zijn twee personen in een onderzoek betrokken maar er zijn bij de vermoedelijke faillissementsfraude veel meer personen betrokken. Klager verzoekt de vervolging van beklaagde [ ], aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat klager zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen, als gevolg waarvan er mogelijk nog baten voor de faillissementsboedel gerealiseerd kunnen worden, aldus het klaagschrift.

5.De behandeling in raadkamer

De meervoudige beklagkamer heeft op 4 juli 2018 het klaagschrift in raadkamer behandeld. Klager is verschenen en heeft het beklag toegelicht.
Beklaagde is niet opgeroepen.
Klager heeft tijdens het onderzoek in raadkamer zijn beklag herhaald en daarbij aangevoerd dat hij een overweging van het hof wenst met betrekking tot de afweging die de officier van justitie heeft gemaakt over de onvoldoende beschikbare capaciteit bij de FIOD, als reden om niet tot vervolging over te gaan. Klager wil hiermee een signaal naar de politiek toe afgeven.
De advocaat-generaal mr. S.M.A.F. Tielens heeft in raadkamer – overeenkomstig het eerdere schriftelijke verslag - geconcludeerd tot afwijzing van het beklag.

6.De beoordeling van het beklag

Ter beoordeling staat thans de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Het hof stelt vast dat naar aanleiding van het klaagschrift van de zijde van de officier van justitie
een uitvoerige toelichting is gevolgd in zijn ambtsbericht van 15 mei 2018 met een weging van factoren die bijgedragen hebben tot de beslissing om geen vervolging in te stellen.
Klager wenst een overweging van het hof ten aanzien van de afweging die door de officier van justitie is gemaakt.
Het hof betreurt het dat bij de opportuniteitsafweging van het Openbaar Ministerie de beschikbare capaciteit kennelijk een belangrijk element is en overweegt dat bij de beleidskeuzes ten aanzien van aangegeven ernstige misdrijven capaciteitsgebrek een weinig overtuigend argument voor niet-vervolgen biedt.
Met klager concludeert het hof dat het besluit, om beklaagde [ ] van deze aangegeven faillissementsfraude wegens capaciteitsproblemen niet te vervolgen, maatschappelijk onbevredigend is en dat de frustratie van de curator, de rechter-commissaris en de FIOD goed te begrijpen is, mede gelet op de evidente weigering van beklaagde [ ] om in deze zaak mee te werken aan het onderzoek van de curator.
De reactie van klager, zoals verwoord tijdens het onderzoek in raadkamer, is hoewel begrijpelijk, echter niet voldoende zwaarwegend om voorbij te gaan aan de afwegingen van de officier van justitie, die kennelijk gedwongen is te selecteren omdat er niet voldoende opsporingscapaciteit beschikbaar is. Deze concrete zaak maakt dat niet anders.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 12 juli 2018 door mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.W. Beelaerts van Blokland en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. K. Kiela, griffier, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.