ECLI:NL:GHDHA:2018:1759

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
BK-18/00390 t/m 18/00392
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en boeten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De belanghebbende, een ondernemer die zich bezighoudt met het ontwikkelen en implementeren van winkelformules, betwistte de naheffingsaanslagen en stelde dat de Inspecteur onvoldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van deze aanslagen. De naheffingsaanslagen waren gebaseerd op bevindingen van een boekenonderzoek dat was gestart in 2013 en resulteerde in een rapport van juni 2015, waarin aanzienlijke verschillen tussen de aangegeven voorbelasting en de werkelijke voorbelasting werden geconstateerd.

De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd binnen de wettelijke termijn van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het Hof wees erop dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld, ondanks de lange behandeltijd van de zaak. De Inspecteur had bovendien de boeten laten vervallen en de heffingsrente verlaagd, wat getuigt van coulance.

Het Hof concludeerde dat er geen formele of inhoudelijke beletselen waren om de uitspraak van de Rechtbank te bevestigen en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00390 t/m 18/00392

Uitspraak van 29 juni 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Hoofddorp, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 15 januari 2018, nummers SGR 17/348, SGR 17/349 en SGR 17/351.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende zijn voor de jaren 2010, 2011 en 2012 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting van € 64.885, € 54.954 en € 71.557 en bij beschikkingen boeten van € 25.954, € 21.981 en € 28.622 opgelegd en bij beschikkingen bedragen aan heffingsrente van € 8.991, € 6.138 en € 6.332 in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd, de boeten laten vervallen en de bedragen aan heffingsrente lager vastgesteld, te weten op € 4.360, € 2.216 en € 1.115.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 46 is geheven.
1.4.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 22 juni 2018. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is voor zijn activiteiten die bestaan in het ontwikkelen en implementeren van winkelformules, ondernemer voor de omzetbelasting.
2.2.
Aan de naheffingsaanslagen, die zijn opgelegd op 25 juni 2015, liggen de bevindingen van een boekenonderzoek ten grondslag. Van de resultaten van het boekenonderzoek, dat is aangekondigd op 28 februari 2013 en gestart op 7 mei 2013, is een (definitief) rapport van 9 juni 2015 opgesteld. Het rapport vermeldt in het onderdeel "9.2 Voorbelasting":
"Bij de controle van onkostennota’s, boekingen, tellingen en overbrengingen zijn er over de jaren 2009 tot en met 2012 grote verschillen geconstateerd tussen de in de aangifte aangegeven voorbelasting en de voorbelasting volgens de in de administratie aanwezige onkosten nota’s.
(…)
verschil (…) € 61.679 [2010] € 56.032 [2011] € 74.237 [2012]
Ik heb de heer [X] in mijn brief van 25 juni 2013 gevraagd om opheldering te verstrekken. Desgevraagd heeft de heer [X] aangegeven dat hij geen verklaring kan geven voor de geconstateerde verschillen en dat hij om die reden akkoord gaat met een correctie. De correctie zal worden verwerkt bij het onderdeel 9.3 Aansluiting aangiften omzetbelasting van dit rapport.
(…)"
2.3.
Bij aan belanghebbende gerichte brief van 25 juni 2013 ("Verzoek om inlichtingen") bericht de Inspecteur:
"Naar aanleiding van het door mij ingestelde boekenonderzoek op dinsdag 7 mei op het kantooradres van uw adviseur (…) zou [ik] graag nog enkele informatie c.q. gegevens van u willen ontvangen.
(…)
4. Voorbelasting 2009 t/m 2012:
Ik heb de voorbelasting vastgesteld met behulp van de bij de administratie aangetroffen kostennota’s. De door mij berekende voorbelasting bedraagt over de jaren 2009 t/m 2012 respectievelijk € 6.492; € 11.077; € 4.641 en € 3.965. Volgens de ingediende aangifte omzetbelasting over de jaren 2009 t/m 2012 bedraagt de geclaimde voorbelasting respectievelijk € 82.361: € 72.756; € 60.673 en € 76.207.
(…)
verschil (…) € 61.679 [2010] € 56.032 [2011] € 72.242 [2012]
Ik verzoek u mij een verklaring te willen verstrekken met betrekking tot de geconstateerde (aansluitings)verschillen.
(…)"
2.4.
In reactie op de brief van de Inspecteur bericht belanghebbende bij brief van 12 juli 2013:
"(…)
4 Ik heb kennis genomen van de door u geconstateerde aansluitingsverschillen. Ik heb begrepen dat het aan mij is om te bewijzen dat omzetbelasting terecht in vooraftrek is gebracht. Ik kan niet aan die bewijslast voldoen. Ik accepteer om die reden een correctie met betrekking tot het door u geconstateerde aansluitingsverschil."
2.5.
Bij aan belanghebbende gerichte brief van 17 november 2016 ("Toelichting op de uitspraak op bezwaar OB 2009 tot en met 2012") bericht de Inspecteur:
"(…)
Beoordeling van het bezwaar
De bestreden naheffingsaanslagen zijn het gevolg van een ingesteld boekenonderzoek. Daar de geconstateerde verschillen tussen de administratieve vastleggingen en de ingediende aangiften zo omvangrijk waren, is de uitkomst van het onderzoek zorgvuldig beoordeeld. Dit heeft lang geduurd. Inhoudelijk heeft u mij geen argumenten genoemd waarom de nageheven omzetbelasting onjuist is. Ik ga er daarom van uit dat dit rekenkundig en fiscaal technisch juist is vastgesteld. Met betrekking tot het verdedigingsbeginsel kan ik het volgende opmerken. De aanslag over 2009 is opgelegd ter behoud van rechte. Dit is u medegedeeld. Omdat het jaar 2009 in fiscaal opzicht dreigde te verjaren is de OB over dat jaar nageheven zonder dat u een rapport of iets dergelijks had met de gronden waarom dit bedrag werd nageheven. De aanslag is dan ook zonder boete opgelegd. Uiteindelijk heeft u de beschikking gekregen over een definitief rapport. En een aantal naheffingsaanslagen. Een eindgesprek heeft bij mijn weten niet plaatsgevonden. Het verdedigingsbeginsel zou hiermee geschonden kunnen zijn. Aan de andere kant, van de mogelijkheid om uw zienswijze naar voren te brengen tijdens een hoorgesprek, heeft u afgezien. De bezwaarprocedure waarborgt uw belangen in deze. U heeft uw bezwaar nader gemotiveerd, en wij hebben elkaar telefonisch gesproken. Ook een beroepsprocedure is eventueel nog mogelijk. Uw rechtsgang is niet bemoeilijkt doordat u zich niet kon verdedigen. Ook zou de uitkomst van de bezwaarprocedure niet anders zijn, indien het verdedigingsbeginsel niet geschonden zou zijn. Met betrekking tot het schenden van het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, ben ik van mening dat de norm niet dermate ernstig is geschonden dat de gehele naheffingsaanslag vernietigd moet worden. Wel ben ik van mening dat niet is komen vast te staan dat het aan (voorwaardelijke) opzet heeft gelegen dat er te weinig belasting is betaald, dan wel te veel belasting is terugontvangen. Daarom vernietig ik de boete begrepen in de naheffingsaanslagen over 2010, 2011 en 2012.
Belastingrente
Doordat de zaken zo lang stil hebben gelegen is er naar uw mening een onevenredig hoog bedrag aan rente in rekening gebracht op de naheffingsaanslagen. Zoals ik heb gelezen in het controlerapport, stond de omzetbelastingschuld voor het juiste bedrag op de balans die door uw adviseur is gemaakt. Deze is niet door u gesuppleerd. Wanneer u tijdig een suppletie had ingediend en betaald, was de rente nooit zo hoog opgelopen. Zo ook als de controle medewerker terstond de naheffingsaanslag had opgelegd. Nu is het betalen van het verschuldigde bedrag aan OB afhankelijk geweest van een bezoek van een controlemedewerker van de Belastingdienst. Aangezien dit bezoek ver ná 2009 heeft plaatsgevonden, is de belastingrente enorm opgelopen. Dit geldt ook voor de jaren 2010 tot en met 2012. Om toch enige coulance te betrachten zal ik de datum tot wanneer er rente wordt berekend, terugbrengen van 9 juni 2015, naar twee maanden na de dag van het boekenonderzoek, te weten 7 juli 2013. (Twee maanden heeft de verwerking van een boekenonderzoek minimaal nodig.)
(…)"

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Geschil
6. In geschil is uitsluitend of [de Inspecteur] de naheffingsaanslagen heeft mogen opleggen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [de Inspecteur] met het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en of hij voldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. [ Belanghebbende] stelt - kort samengevat - dat [de Inspecteur] zowel bij het opleggen van de naheffingsaanslagen als bij de behandeling van de bezwaarschriften alle geldende termijnen heeft overschreden. Aldus is sprake van onzorgvuldig handelen door [de Inspecteur] en is [de Inspecteur] onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De naheffingsaanslagen hadden daarom niet meer opgelegd mogen worden en dienen te worden vernietigd.
8. [ De Inspecteur] heeft de standpunten van [belanghebbende] gemotiveerd weersproken en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 20 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen wanneer de belasting die op aangifte behoorde te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Met het geheel of gedeeltelijk niet betalen van de verschuldigde belasting is gelijkgesteld de situatie waarin tot een te hoog bedrag belasting is teruggevraagd en gekregen. In het derde lid van artikel 20 Awr is bepaald dat de bevoegdheid tot naheffen vervalt door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan dan wel teveel belasting is teruggegeven.
10. Vaststaat dat onderhavige naheffingsaanslagen alle zijn opgelegd binnen vijf jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar en dat [de Inspecteur] aldus heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 Awr.
11. [ Belanghebbende] verwijst voor zijn stelling dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat [de Inspecteur] termijnen heeft overschreden en aldus onvoldoende voortvarend heeft gehandeld onder meer naar diverse uitspraken en arresten. Hoewel die verwijzingen niet concreet zijn (de nummers van de uitspraken ontbreken), leidt de rechtbank uit een en ander af dat het hierbij gaat om de jurisprudentie over de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, derde lid, van de Awr. Dit artikel is echter niet van toepassing op naheffingsaanslagen omzetbelasting zodat de specifiek op artikel 16 Awr ontwikkelde jurisprudentie niet relevant is voor onderhavige zaken. Aangezien artikel 20 Awr geen regeling kent voor het verlengen van de naheffingstermijn, is er evenmin aanleiding de jurisprudentie over artikel 16, derde lid Awr analoog toe te passen. [Belanghebbende] verwijst verder naar een niet nader aangeduid citaat van de Nationale Ombudsman waarin staat dat het evenredigheidsbeginsel meebrengt dat een boekenonderzoek zo snel en efficiënt dient te worden afgerond. Dat op zichzelf juiste standpunt brengt echter niet mee dat wanneer, zoals in onderhavige geval, de afronding van een boekenonderzoek langer duurt dan noodzakelijk er geen naheffingsaanslagen meer zouden mogen worden opgelegd. Bepalend blijft de termijn zoals deze volgt uit artikel 20 Awr. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [de Inspecteur] de naheffingsaanslagen opgelegd met inachtneming van artikel 20 Awr. Er is dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslagen wegens termijnoverschrijding te vernietigen.
12. Dat aan [belanghebbende] in eerste instantie per abuis niet een conceptcontrolerapport is verzonden en de behandeling van de bezwaarschriften te lang heeft geduurd, is onvoldoende om te concluderen dat [de Inspecteur] zodanig in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld dat de naheffingsaanslagen zouden moeten worden verminderd of vernietigd. [Belanghebbende] heeft voordat de naheffingsaanslagen werden opgelegd het definitieve controlerapport van 9 juni 2015 ontvangen waarin duidelijk is uiteengezet waarom en op welke bedragen de naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd. [Belanghebbende] is door het niet toesturen van het conceptcontrolerapport dan ook niet in zijn verdediging geschaad. Anders dan [belanghebbende] kennelijk afleidt uit de bij overweging 3 aangehaalde zinsnede uit de brief van 23 juni 2015, leidt het niet hebben ontvangen van het conceptrapport er niet toe dat [de Inspecteur] geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid naheffingsaanslagen op te leggen.
13. In de toelichting op de uitspraken op bezwaar is [de Inspecteur] ingegaan op alle punten die [belanghebbende] in bezwaar heeft aangedragen. De rechtbank volgt [belanghebbende] dan ook niet in zijn stelling dat de uitspraak op bezwaar onvolledig is. [Belanghebbende] heeft verder niet geconcretiseerd waaruit de door hem gestelde onjuistheden in de uitspraken op bezwaar of de toelichting daarop bestaan. Ook daarin ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding de naheffingsaanslagen te verminderen of te vernietigen.
14. [ Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de renteberekeningen. Gesteld noch gebleken is dat de oorspronkelijke rentebeschikkingen in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr zijn vastgesteld en berekend. [De Inspecteur] heeft uit coulanceoverwegingen de termijn voor de renteberekening in bezwaar teruggebracht tot de periode tussen het einde van het betreffende belastingjaar en 7 juli 2013 (twee maanden nadat het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden). Daarmee heeft [de Inspecteur] voldoende rekening gehouden met het feit dat tussen het boekenonderzoek en de naheffingsaanslagen een ongebruikelijk lange termijn is verstreken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rentebeschikkingen verder te matigen dan wel terug te brengen tot nihil.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"

Geschil en standpunten

4.1.
In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, uitsluitend in geschil of de Inspecteur de naheffingsaanslagen heeft mogen opleggen.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

5.1.
Uitgaande van de beschikbare gegevens heeft de Rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het gelijk ten volle aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, tegen de achtergrond van de stellingen van de Inspecteur, waaruit een formeel of inhoudelijk beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank, meer in het bijzonder voor het handhaven van de naheffingsaanslagen. Uit niets blijkt dat met de naheffingen een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of een andere rechtsregel is geschonden. Het Hof neemt in aanmerking dat belanghebbende ter zitting heeft bevestigd, althans niet tegengesproken, dat zich niet de situatie heeft voorgedaan dat hij - zelf ook wetende, zeker toen de Inspecteur hem de geconstateerde aansluitingsverschillen onder de aandacht heeft gebracht, dat hem (terecht) aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting zullen worden nageheven - op enig moment voorafgaande aan het opleggen van de naheffingsaanslagen in de veronderstelling verkeerde dat de Inspecteur heeft afgezien van de naheffingen. Opmerking verdient dat, zo de lange(r dan gebruikelijke) behandeltijd c.q. het gebrek aan voortvarendheid aan de kant van de Inspecteur rechtens al enige consequentie ten gunste van belanghebbende moet hebben, het Hof niet anders kan dan concluderen - het is belanghebbende ter zitting ook voorgehouden - dat de Inspecteur door in bezwaar de boeten volledig te laten vervallen en de bedragen aan heffingsrente lager vast te stellen buitengewoon coulant voor belanghebbende is geweest.
5.2.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 29 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.