ECLI:NL:GHDHA:2018:1775

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
2200413217
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van straatroof tegen 89-jarig slachtoffer door gebrek aan bewijs en onvolledig politieonderzoek

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Den Haag, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van straatroof op een 89-jarige vrouw. De feiten vonden plaats op 25 mei 2017 in Vlaardingen, waar de aangeefster, terwijl zij met haar hond wandelde, beroofd werd van haar gouden ketting door twee jongens. De verdachte werd later in de buurt van de plaats delict aangetroffen, maar er was geen overtuigend bewijs dat hij de dader was. Het hof oordeelde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was, mede door een onvolledig politieonderzoek. De verklaringen van getuigen waren niet voldoende om de verdachte te identificeren als de dader van de beroving. Het hof wees op de noodzaak van een grondiger onderzoek naar de identiteit van mogelijke getuigen en de omstandigheden van de beroving. Uiteindelijk leidde de twijfel over de schuld van de verdachte tot zijn vrijspraak. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Rotterdam en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004132-17
Parketnummer: 10-740271-17
Datum uitspraak: 18 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 juli 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep, welke bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, eveneens zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Vlaardingen op de openbare weg Over de Dammen, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de aangeefster, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die aangeefster, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het rukken en/of trekken aan de ketting die voornoemde aangeefster om de nek/hals droeg.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op 25 mei 2017 om 15.17 uur is de aangeefster, 89 jaar oud, terwijl zij met haar hond aan haar linkerhand en een wandelstok in haar rechterhand wandelde, op de hoek van het pad waarop zij liep met de Lepelaarsingel te Vlaardingen door twee jongens van naar haar schatting 17 tot 18 jaar oud beroofd van de gouden ketting die zij om haar hals droeg.
Nadat de politie diezelfde dag omstreeks 15.18 uur was gewaarschuwd over de beroving van een dame te Vlaardingen door twee jongens, waarvan de een een groene jas met hoodie droeg en de ander een ontbloot bovenlijf had, zijn op aanwijzing van een man die tegen de politie zei dat “de jongens” zich daar verstopt hadden, in de bosschages achter de flat aan de Albertine Agneslaan te Vlaardingen aangetroffen: de medeverdachte, die een groene jas met capuchon droeg, en de verdachte, die, zoals even later bleek, een binnenstebuiten en omgedraaid (het hof begrijpt: achterstevoren) gedragen T-shirt aan had.
Na aanhouding van de medeverdachte riep voornoemde man, die met de politie was meegelopen: “Dat is de kankerlijer welke het oude vrouwtje beroofd heeft” (zie proces-verbaal p. 28-29).
Na aanhouding van de verdachte hoorde de politie “een mogelijke getuige” roepen: “Kan je wel! Oude vrouwtjes beroven. Wacht maar.” (zie proces-verbaal p. 30).
De getuige 1 heeft verklaard beide verdachten te hebben herkend als degenen die hij kort tevoren in de brandgang naast zijn achtertuin aantrof terwijl een van hen zei dat het nep was en de jongen met het ontblote bovenlijf een ketting in zijn hand had. Beide jongens waren vervolgens samen weggelopen over de aan de voorzijde van zijn huis gelegen straat. Kort daarna was deze getuige, terwijl hij zijn huis aan de voorzijde verliet, aangesproken door een man met Turks uiterlijk die hem zei dat “die” jongens zojuist een oud vrouwtje van haar ketting hadden beroofd (zie proces-verbaal p. 33). Daarop was de getuige de in de brandgang aangetroffen jongens weer gaan zoeken. Nadat hij ze zag rennen, is hij ze fietsend blijven volgen en heeft hij in de tussentijd de politie gebeld. De getuige stond naast de politie toen zij zagen dat de verdachte door hun collega’s werd aangehouden.
Ofschoon vorenstaande feiten en omstandigheden verdachte en zijn medeverdachte op het eerste gezicht lijken aan te wijzen als daders van de tenlastegelegde straatroof, roept nadere beschouwing van de afgelegde verklaringen en gerelateerde bevindingen daarover bij het hof twijfel op.
Deze twijfel wordt niet weggenomen door het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor de merkwaardige omstandigheden waaronder hij kort na en in de nabijheid van de tenlastegelegde straatroof door de politie werd aangetroffen. Naar het oordeel van het hof laten de vorenstaande feiten en omstandigheden immers niet toe te oordelen dat het bewijs voor het tenlastegelegde daaruit vrijwel volgt, zodanig dat dat om een aannemelijke verklaring van de verdachte “schreeuwt”.
Ook kan niet worden geoordeeld dat in dit geval van diefstal de verdachten blijkens de verklaring van de getuige 1 kort na die diefstal in het bezit van het gestolene zijn aangetroffen en daarvoor een aannemelijke verklaring schuldig zijn gebleven. Het staat immers niet vast dat de door de getuige in handen van de verdachte geziene ketting de van de aangeefster gestolen ketting was.
Integendeel, nadere beschouwing van de bewijsmiddelen wijst uit dat de getuige in handen van de verdachte een voorwerp heeft gezien met het uiterlijk van een zilveren ketting met gedraaide schakels. Blijkens de aangifte en de daarbij gevoegde foto’s van de gestolen ketting is dat een dunne, geel-goudkleurige ketting waarvan de afzonderlijke schakels niet opvallen en zeker niet de indruk maken gedraaid te zijn. Bijkomend van betekenis acht het hof dat de ketting volgens de aangifte van goud is en dus niet “nep”. Er is blijkens het dossier bij de aangehouden verdachten in de buurt van waar zij zijn aangehouden geen ketting aangetroffen, waarbij opmerking verdient dat niet zonder meer blijkt dat door de politie is gezocht naar de bij de beroving buitgemaakte ketting.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat de man met Turks uiterlijk die de getuige 1 aan de voorzijde van zijn woning ontmoette dezelfde jongens heeft bedoeld als de jongens die de getuige tevoren in de brandgang naast zijn woning had gezien. Daarbij wordt nog terzijde gelaten dat deze man met Turks uiterlijk de door hem bedoelde jongens aanmerkte als daders van de beroving van een vrouw met een fiets aan haar hand, terwijl de aangeefster lopend met een wandelstok haar hond uitliet en uit niets blijkt dat zij ook een fiets bij zich had.
Het hof acht het schrijnend als de laffe beroving van een zo weerloos en kwetsbaar slachtoffer als de aangeefster mogelijk zonder consequenties voor de daders daarvan blijft. Het hof ziet daarin evenwel geen reden om in de resultaten van het opsporingsonderzoek meer te lezen dan zij bevatten teneinde bewezen te achten dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Des te schrijnender is de situatie omdat het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek naar het oordeel van het hof diverse aanknopingspunten bevat voor nader onderzoek dat zeer wel tot identificatie van de daders van de beroving van de aangeefster had kunnen leiden.
Het gaat daarbij om het volgende:
Allereerst is er blijkens de eerste, reeds om 15.18 uur gedane, melding kennelijk een persoon geweest die de beroving heeft zien plaatsvinden. Van die persoon is door de meldkamer de geslachtsnaam en een telefoonnummer genoteerd. Bij navraag op dit telefoonnummer naar de persoon met de genoteerde geslachtsnaam werd vernomen dat die naam niet bekend was en dat men niet bekend was in Vlaardingen of Schiedam. De politie heeft het daarop gelaten bij de constatering “mogelijk is het verkeerde telefoonnummer vermeld in het politiesysteem”. Van verder onderzoek naar de persoon van de melder, bijvoorbeeld door inventarisatie van beschikbare gegevens betreffende personen met de genoteerde geslachtsnaam, blijkt niets.
Vervolgens blijkt niet van enig onderzoek naar de persoon die in het bijzijn van de politie over de medeverdachte zei: “Dat is de kankerlijer welke het oude vrouwtje beroofd heeft” (zie proces-verbaal p. 28-29) en van wie dus niet op voorhand onaannemelijk is dat hij heeft gezien wie de aangeefster heeft beroofd, maar wiens uitlating in de geverbaliseerde vorm niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Voorts blijkt evenmin van enig onderzoek naar de persoon die in het bijzijn van de politie na aanhouding van de verdachte zei: “Kan je wel! Oude vrouwtjes beroven. Wacht maar.” (zie proces-verbaal p. 30) en van wie dus niet op voorhand onaannemelijk is dat hij heeft gezien wie de aangeefster heeft beroofd, maar wiens uitlating in de geverbaliseerde vorm ook niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Tot slot blijkt niet dat, ter opheldering van de identiteit van de man met het Turkse uiterlijk (zie proces-verbaal p. 33) gebruik is gemaakt van het gegeven dat de vrouw van de getuige 1 kennelijk nog wist te vertellen dat deze man zijn kinderen, met wie hij liep, bij zijn vrouw had achtergelaten, de daders heeft achtervolgd en op de hoek van de Buizerdstraat en de Aalscholverlaan met een van de verdachten in een worsteling is geraakt en daarbij is gevallen en gewond geraakt.
Het komt het hof voor dat bij een delict als het onderhavige en in een informatiepositie als die waarvan het proces-verbaal blijk geeft niet kan worden volstaan met een summier buurtonderzoek zoals dit op de dag van het tenlastegelegde heeft plaatsgehad.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken
Vordering tot schadevergoeding van de aangeefster
In het onderhavige strafproces heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.010,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 1.010,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij (de aangeefster)

Verklaart de benadeelde partij (de aangeefster) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. R.M. Bouritius en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juli 2018.