ECLI:NL:GHDHA:2018:1860

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
939-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met videoverhoor getuige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. B.M. Beg. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de raadsheer-commissaris, mr. R.A.F. Gerding, geen zelfstandige beslissing had genomen op het verzoek om het videoverhoor van de getuige op 19 juni 2018 niet door te laten gaan. De raadsman stelde dat de raadsheer-commissaris had moeten afwegen of het verhoor via videoverbinding kon plaatsvinden en dat het ontbreken van een duidelijke beslissing de rechterlijke onpartijdigheid in het geding bracht.

Het hof oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van het videoverhoor bleek dat de raadsheer-commissaris wel degelijk een beslissing had genomen en een eigen afweging had gemaakt. Het hof benadrukte dat de enkele omstandigheid dat er niet of onjuist wordt beslist, in het algemeen geen grond vormt voor de veronderstelling dat de rechter vooringenomen is. Het hof concludeerde dat de grondslag voor het wrakingsverzoek ontbrak en wees het verzoek af.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville en de rechters mr. T.G. Lautenbach en mr. K. Schaffels, in aanwezigheid van de griffier mr. L.A.M. Karels. Een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de betrokken partijen, waaronder de raadsman van de verzoeker en de raadsheer-commissaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000939-18
Rolnummer hoofdzaak : 23-004461-16
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[Verzoeker]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
de verzoeker,
bijgestaan door mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam.

Het geding

Bij tussenbeslissing van 26 september 2017 heeft de strafkamer van het hof Amsterdam in de strafzaak tegen de verdachte (thans de verzoeker) onder genoemd rolnummer de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van de getuige, [getuige], verblijvende te [land]. Het hof heeft daarbij overwogen:
“Het verhoor kan in beginsel via videoverbinding plaatsvinden.”
De raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam, mr. R.A.F. Gerding, heeft vervolgens het videoverhoor van de getuige op 19 juni 2018 gepland en aangevangen. Mr. Beg was hierbij als raadsman van de verdachte aanwezig.
3. Bij mondeling verzoek van 19 juni 2018 heeft mr. Beg namens de verzoeker een verzoek tot wraking van de genoemde raadsheer-commissaris gedaan. Dit verzoek is op 20 juni 2018 schriftelijk nader toegelicht.
4. Bij beslissing van 21 juni 2018 heeft de wrakingskamer van het hof Amsterdam
op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie de wrakingszaak ter
verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit hof.
5. De raadsheer-commissaris heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
6. De wrakingskamer van het hof Den Haag heeft het verzoek op 18 juli 2018 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de verzoeker, zijn raadsman en mr. Gerding zijn gehoord. De advocaat-generaal mr. A.J.M. Paulus heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteengezet.

Het wrakingsverzoek,

7. Blijkens hetgeen de raadsman op 19 juni 2018 bij het mondeling verzoek tot wraking naar voren heeft gebracht zoals gerelateerd in het proces-verbaal van videoverhoor getuige, de schriftelijke toelichting op het verzoek tot wraking van 20 juni 2018 en de mondelinge toelichting ter terechtzitting van de wrakingskamer, is – samengevat – de volgende wrakingsgrond aangevoerd. De raadsheer-commissaris heeft geen beslissing genomen op het verzoek van de raadsman om het videoverhoor niet te laten doorgaan (maar slechts verwezen naar de beslissing van de strafkamer van het hof dat [getuige] als getuige dient te worden gehoord en dat het verhoor in beginsel via videoverbinding kan plaatsvinden), althans de raadsheer-commissaris heeft geen zelfstandige beslissing op dit verzoek genomen. De raadsheer-commissaris had tijdens het verhoor op 19 juni 2018 zelf een afweging moeten maken en een duidelijke beslissing moeten geven. Door dat niet te doen is de rechterlijke onpartijdigheid in het geding.
8. De raadsman heeft aangevoerd dat
“de motivering [..] in de onderhavige zaak zo summier en onbegrijpelijk [is] dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat dit door vooringenomenheid is ingegeven.”.De raadsheer-commissaris heeft niet gerespondeerd op de feiten en omstandigheden die door de raadsman zijn aangedragen waaruit de belemmeringen voor het adequaat ondervragen van de getuige via videoverbinding volgen, maar heeft uitsluitend gewezen op de beslissing van het hof, welke door de raadsheer-commissaris incorrect is geduid, aldus de raadsman.
9. De raadsheer-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie van 2 juli 2018 verzocht het verzoek tot wraking ongegrond te verklaren, omdat uit de gang van zaken niet blijkt van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De raadsheer-commissaris meent de beslissing om gebruik te maken van videoconferentie terecht en op goede gronden te hebben genomen. Hij heeft tijdens het verhoor op 19 juni 2018, anders dan mr. Beg heeft betoogd, wel een beslissing genomen, te weten dat het verhoor ondanks de bezwaren van mr. Beg voortgezet kon worden.
10. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de verzoeker in het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat er geen enkele reden was om te wraken. Naar het oordeel van de advocaat-generaal lijkt het er gelet op de gang van zaken op dat de verdediging een wrakingsverzoek heeft gedaan om te voorkomen dat het videoverhoor zou plaatsvinden.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

11. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een
zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
12. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een
zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een
vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
13. Het hof stelt allereerst vast dat – anders dan de raadsman stelt – uit het proces-verbaal van videoverhoor getuige van 19 juni 2018 blijkt dat de raadsheer-commissaris wel degelijk een beslissing heeft genomen op het verzoek van de raadsman om het videoverhoor niet te laten doorgaan. Voorts is het hof van oordeel dat uit dit proces-verbaal tevens blijkt dat de raadsheer-commissaris een eigen afweging heeft gemaakt. In het proces-verbaal staat immers het volgende:
“De raadsheer-commissaris beslist als volgt: blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 26 september 2017 heeft het Hof als zijn oordeel gegeven dat de getuige dient te worden gehoord. Het Hof heeft daarbij overwogen dat het verhoor in beginsel via videoverbinding kan plaatsvinden. Nu de instructie van het Hof voldoende duidelijk is, meent de raadsheer commissaris dat het verhoor op de door het Hof voorziene wijze door middel van een videoverbinding kan plaatsvinden.
(…)
De raadsheer-commissaris beslist dat het verhoor dient te worden voortgezet.”
14. Reeds hierom ontvalt de grondslag aan het wrakingsverzoek. Los daarvan merkt het hof nog op dat de enkele omstandigheid dat niet wordt beslist of onjuist wordt beslist in het algemeen geen grond vormt om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
14. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, de raadsheer-commissaris voornoemd en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 18 juli 2018 door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. T.G. Lautenbach en mr. K. Schaffels in aanwezigheid van de griffier mr. L.A.M. Karels.