ECLI:NL:GHDHA:2018:2015

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
22-004194-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf na diefstal met eerdere ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in India in 1979, had reeds meer dan een jaar in voorarrest gezeten voor de diefstal van blikjes drank, gepleegd op 16 juni 2017. De rechtbank had eerder een ISD-maatregel opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze maatregel niet passend was gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. Het hof heeft de ISD-maatregel niet opgelegd, maar in plaats daarvan een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft overwogen dat de ernst van de diefstal en de recidive van de verdachte een langere gevangenisstraf rechtvaardigen, maar dat de ISD-maatregel niet de juiste afdoening was, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte zich bevond. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004194-17
Parketnummers: 09-818174-17 en 09-819166-16 (TUL)
Datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 september 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortejaar] 1979,
thans gedetineerd in [P.I].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
27 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. Hiernaast is de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer blikjes (mix)drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hoogvliet B.V. (vestiging Leyweg), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de straf en/of maatregel en de motivering daarvan, en de aangehaalde wetsartikelen.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit betreft een ergerlijk feit dat naast overlast doorgaans ook financiële schade voor het betreffende winkelbedrijf met zich meebrengt.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of de verdachte voor dit feit ‘gewoon’ moet worden afgestraft, of dat hem ter zake hiervan de ISD-maatregel moet worden opgelegd.
Niet ter discussie staat dat de verdachte in beginsel in aanmerking komt voor de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde ISD-maatregel. Hij voldoet aan de hiervoor in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) gestelde vereisten. De verdediging heeft echter betoogd dat de ISD-maatregel geen passende afdoening vormt van de onderhavige strafzaak, omdat de verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en er daarom niet zal kunnen worden gewerkt aan zijn re-integratie in de Nederlandse samenleving. Aldus zal de ISD-maatregel een verkapte vorm van vreemdelingenbewaring worden en daarvoor is deze niet bedoeld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De ISD-maatregel, geregeld in de artikelen 38m t/m 38u WvSr, is bedoeld voor zeer actieve meerderjarige veelplegers en kent - blijkens het tweede lid van artikel 38m WvSr - een tweeledige doelstelling: beveiliging van de maatschappij en beëindiging van recidive. Teneinde deze laatste doelstelling te bereiken kunnen aan de veroordeelde interventies worden aangeboden waarmee wordt getracht zijn gedrag te beïnvloeden, bijvoorbeeld behandeling van verslavingsproblematiek die een oorzaak vormt voor het delictgedrag (artikel 38m lid 3 WvSr). De maatregel kan worden opgelegd voor maximaal twee jaar, waarbij de rechter de mogelijkheid heeft (en daarvan maakt hij ook meestal gebruik) de aftrek van voorarrest buiten toepassing te laten (artikel 38n, eerste en tweede lid WvSr). De maatregel begint met een intramurale fase en eindigt in de regel met een extramurale fase, waarin de terugkeer van de veroordeelde naar de maatschappij wordt voorbereid. De rechter kan de maatregel slechts opleggen nadat aan hem een advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel is overgelegd (artikel 38m lid 4 WvSr).
Sinds 1 juli 2009 kan de ISD-maatregel, anders dan voordien, ook worden opgelegd aan stelselmatige daders die illegaal in Nederland verblijven. Anders dan bij de oorspronkelijke ISD-maatregel is er in deze variant geen ruimte voor een extramurale fase en wordt er niet toegewerkt naar re-integratie in de samenleving, omdat de illegale vreemdeling geen beroep kan doen op de reguliere voorzieningen in Nederland. In plaats daarvan zal er worden ingezet op terugkeer naar het land van herkomst.
Bij het beantwoorden van de vraag of oplegging van de ISD-maatregel in het onderhavige geval een passende sanctie is gaat het hof - op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier - uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het reclasseringsadvies d.d. 9 mei 2017, in een eerdere strafzaak opgemaakt door P.B.C.H. van ’t Veer, staat vermeld dat de verdachte zijn geboorteland India op veertienjarige leeftijd heeft verlaten en omstreeks 1996 - voor zijn achttiende jaar - in Nederland asiel heeft aangevraagd. Jaren later komt hij voor het eerst met justitie in aanraking en hij ontwikkelt van 2008 tot 2013 een veelplegerpatroon. Hij pleegt winkeldiefstallen die wijzen op overlevingsgedrag, welke diefstallen na 2013 sterk in frequentie afnemen. Op enig moment is hij tot ongewenst vreemdeling verklaard, hetgeen mede ten grondslag ligt aan het plegen van vermogensdelicten. Hij heeft samen met een vrouw die in Nederland verblijft een dochtertje, met wie hij omgang heeft. Volgens de reclassering slaagt de verdachte erin om in het zwarte circuit als ongewenst verklaarde te overleven en daarbij in de weekends een vader-dochterrelatie te onderhouden die mogelijk in de buurt komt van een gezinsleven. Gelet op de sterk verminderde delictfrequentie heeft de verdachte kennelijk alternatieven gevonden voor delictgedrag en/of controle gekregen over problematisch middelengebruik. Mede gelet op de band die hij met zijn dochtertje heeft zal de verdachte naar inschatting van de reclassering niet kiezen voor terugkeer naar India. Aan een terugkeertraject in het kader van vreemdelingen-ISD zal de verdachte daarom naar verwachting niet meewerken. Vanwege het ontbreken van aanknopingspunten om de recidive nog verder terug te dringen adviseert de reclassering niettemin tot het opleggen van de ISD-maatregel aan de verdachte.
In het ten behoeve van deze strafzaak door M.C. Molenaar opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 31 augustus 2017, waarvoor niet met de verdachte is gesproken, wordt opnieuw geadviseerd tot oplegging van de ISD-maatregel.
Het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2018 bevestigt het beeld dat door de reclassering wordt geschetst. Sinds 2013 is de verdachte - buiten de onderhavige zaak - vijf maal onherroepelijk veroordeeld voor in totaal zes winkeldiefstallen. Voorts is hij meermalen veroordeeld voor overtreding van artikel 197 WvSr en één maal voor wederspannigheid.
Voorts neemt het hof in ogenschouw dat de verdachte, zoals zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, al vele malen in vreemdelingenbewaring is gesteld, zonder dat het tot uitzetting is gekomen. De raadsman schatte dat de verdachte in totaal zo’n vijf jaar in vreemdelingendetentie had doorgebracht.
De verdachte heeft voor het onderhavige feit reeds ruim een jaar in voorarrest gezeten. Oplegging van de ISD-maatregel zou betekenen dat de verdachte, met inbegrip van de periode van voorlopige hechtenis, zo’n drie jaren ‘kaal’ zou worden opgesloten. De oorzaken van zijn delictgedrag zouden niet worden aangepakt, evenmin is te verwachten dat zijn vertrek naar het land van herkomst zou kunnen worden geregeld. Voor uitzetting biedt de vreemdelingenbewaring immers - veeleer dan de ISD-maatregel - het geëigende kader, en in dat kader is het zoals hierboven overwogen nooit gelukt om de verdachte uit te zetten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat het belang van de maatschappij te worden beschermd tegen de overlast die de door de verdachte gepleegde winkeldiefstallen met zich meebrengen niet zwaar genoeg is om de oplegging van (het equivalent van) een ‘kale’ vrijheidsstraf van drie jaren te rechtvaardigen en zal de verdachte daarom een straf in plaats van een maatregel opleggen voor het bewezen verklaarde feit. Gelet op het strafblad van de verdachte acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur dan gebruikelijk passend en geboden.
Nu de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht de duur van de op te leggen gevangenisstraf overschrijdt, zal het hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en/of maatregel en de motivering daarvan, alsmede ten aanzien van de aangehaalde wetsartikelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. M.C.R. Derkx en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2018.
mr. M.C.R. Derkx en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.