ECLI:NL:GHDHA:2018:2165

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
22-004394-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met keyboardstandaard op straat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, nadat hij op 23 juli 2017 in Rotterdam het slachtoffer meermalen met een keyboardstandaard op het hoofd had geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich had moeten verweren tegen een harde duw van het slachtoffer, maar dat zijn reactie disproportioneel was. Het hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet was aangetoond dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast moest hij het slachtoffer een schadevergoeding betalen van in totaal € 988,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en oordeelde dat de eerdere strafmodaliteit onvoldoende recht deed aan de ernst van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004394-17
Parketnummer: 10-139379-17
Datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorte (Suriname) op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een keyboardstandaard, althans een (hard) voorwerp, (met kracht) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Rotterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, met een keyboardstandaard, althans een (hard) voorwerp, (met kracht) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te slaan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden als in het vonnis waarvan beroep omschreven. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat die vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 888,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 juli 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen
, althans eenmaal,(telkens) met een keyboardstandaard
, althans een (hard) voorwerp, (met kracht
) in/tegen het gezicht, althansop
/tegenhet hoofd
, in elk geval het lichaam,heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer(exces) toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft voor wat betreft de toedracht en de rol van de aangever daarbij acht geslagen op de getuigenverklaring van [getuige] (blz. 10 en 11 van het dossier) inhoudende dat de verdachte een harde duw kreeg van de aangever, en de verklaring van de verdachte. De verdachte stelt weliswaar dat de aangever hem eerst
sloeg, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep deze handeling voorgedaan. Daaruit leidt het hof af dat dit ook als duw kan worden opgevat. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte – naar het zich laat aanzien zonder enige aanleiding - een harde duw van het latere slachtoffer [benadeelde partij] kreeg. Daarop heeft de verdachte gereageerd door meermalen met een keyboardstandaard op het hoofd van die [benadeelde partij] te slaan.
Het hof is van oordeel dat de harde duw van [benadeelde partij] dient te worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof was verdediging tegen deze wederrechtelijke aanranding op zich gerechtvaardigd. Echter het vervolgens met een keyboardstandaard meermalen met kracht op het hoofd van [benadeelde partij] slaan, een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, staat niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door die [benadeelde partij]. Het hof acht de reactie van de verdachte dan ook disproportioneel. Met zijn reactie heeft de verdachte aldus de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Dat brengt mee dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
In verband met het door de verdediging (subsidiair) gedane beroep op noodweerexces rijst vervolgens de vraag of de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging welke door de aanranding is veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de door [benadeelde partij] gegeven duw bij de verdachte heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging waardoor het verontschuldigbaar voor de verdachte was om meermalen met kracht met een keyboardstandaard op het hoofd van [benadeelde partij] te slaan.
Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is het bewezenverklaarde strafbaar en is ook de verdachte strafbaar.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [benadeelde partij] met een keyboardstandaard meermalen met kracht op zijn hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt.
Dat de gedragingen van de verdachte niet tot blijvend letsel bij het slachtoffer hebben geleid, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Bovendien is komen vast te staan dat de mishandeling op straat heeft plaatsgevonden. Dergelijke vormen van geweld op straat treffen niet alleen de slachtoffers, maar zorgen ook in het algemeen voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij de beraadslaging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de beperking van artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het bewezen verklaarde feit betreft immers een misdrijf waarop naar de wettelijk omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt bovendien dat het bewezen verklaarde misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Voorts komt naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking in de door de politierechter en de advocaat-generaal gekozen strafmodaliteit.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Het hof zal gelet op de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, een aanzienlijk deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Daarbij zal het hof aan de verdachte na te melden bijzondere voorwaarden opleggen, nu het hof zulks gelet op de aannemelijk geworden persoonlijke problematiek van de verdachte geraden voorkomt.
Daarnaast zal het hof – gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit – aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 2.053,44, bestaande uit een bedrag van € 1.053,44 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 250,-, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof verstaat hetgeen op het wensenformulier is verwoord aldus dat het de bedoeling van de benadeelde partij is om de vordering tot schadevergoeding te handhaven tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 2.053,44. In dit verband overweegt het hof dat de verdediging hieromtrent – ondanks daartoe te zijn uitgenodigd - geen standpunt heeft ingenomen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 888,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat hooguit een bedrag aan immateriële schade kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat tot een bedrag van € 488,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gedeeltelijke toewijzing van de vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 988,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
61 (eenenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland aan de Marconistraat 2 te 3029 AK Rotterdam, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
 dat de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een GI-RN CoVa SOLO training, aangeboden door een door de Reclassering Nederland te bepalen instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende de gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft de reclassering opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot een bedrag van in totaal
€ 988,- (negenhonderdachtentachtig euro) bestaande uit € 488,- (vierhonderdachtentachtig euro) materiële schade en€ 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 988,- (negenhonderdachtentachtig euro) bestaande uit€ 488,- (vierhonderdachtentachtig euro) materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenisvermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. C.J. van der Wilt en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffiers mr. G. Schmidt-Fries en mr. F.S. Bakker.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2018.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.