ECLI:NL:GHDHA:2018:2173

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
22-002146-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van ripdeal met geweld en bedreiging; ne bis in idem beginsel in relatie tot Belgische veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een ripdeal. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer in diens woning onder bedreiging van geweld gedwongen om cocaïne af te geven. De verdachte heeft een wapen tegen het hoofd van het slachtoffer gehouden en is vervolgens met de cocaïne vertrokken zonder te betalen. Het hof oordeelde dat het ne bis in idem beginsel niet in de weg staat aan een nieuwe berechting in Nederland, omdat de Nederlandse zaak niet in het Belgische vonnis is meegewogen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in aanmerking genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte heeft verklaard zich voor te bereiden op zijn terugkeer naar Suriname en heeft aangegeven zijn leven een positieve wending te willen geven. Het hof heeft de straf verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002146-16
Parketnummer: 10-690122-13
Datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1980,
thans gedetineerd in [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
27 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en voor het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Rotterdam (in een woning gelegen aan de [adres])
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid) verdovende middelen (cocaïne) en/of, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid) verdovende middelen (cocaïne) en/of, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan/tikken met en/of houden van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij], althans tonen van een(op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [benadeelde partij];
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft primair een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie omdat het onderliggende feitencomplex van de Nederlandse zaak onderdeel uitmaakte van een Belgische veroordeling van de verdachte en de verdachte voor onderhavig feit dus reeds veroordeeld is in België. Het ne bis in idem beginsel staat aan een nieuwe berechting voor dit feit in Nederland in de weg. De raadsman heeft verwezen naar een door zijn collega in de gelijktijdig behandelde zaak van de medeverdachte [mederverdachte] overgelegd afschrift van het betreffende Belgische vonnis.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Het Belgische vonnis d.d. 26 november 2014 van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, nummer 5367, betreft zeven verdachten/veroordeelden, onder wie de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte].
De verdachte [verdachte] is bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete, en wel ter zake van de volgende feiten, kort en in alhier gebruikte termen weergegeven:
  • Zaak A: medeplegen van invoer van cocaïne in de periode van 28 januari 2013 tot 19 februari 2013;
  • Zaak B: medeplegen van poging tot invoer van cocaïne in de periode van 7 februari 2013 tot 19 februari 2013;
  • Zaak C I: deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 28 januari 2013 tot 19 februari 2013.
Nauwkeurige lezing van het Belgische vonnis leert dat de onderhavige Nederlandse zaak in dat vonnis wordt genoemd bij de bespreking van de mogelijke betrokkenheid bij een aan de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] ten laste gelegde zaak
(Zaak A: medeplegen van invoer van cocaïne in de periode van 28 januari 2013 tot 19 februari 2013).
Ten aanzien van de verdachte [verdachte] acht de rechtbank dit feit bewezen. De Nederlandse zaak komt bij de bespreking van de betrokkenheid van [verdachte] bij deze zaak echter niet ter sprake.
Bij de bespreking van de mogelijke betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte] komt de Nederlandse zaak wel aan de orde. De rechtbank bespreekt hetgeen [medeverdachte 2] (een van de Belgische verdachten/veroordeelden) heeft verklaard: “[medeverdachte 2] verwees naar [medeverdachte] als degene op wiens naam het appartement in Edegem staat. [medeverdachte 2] heeft samen met[verdachte]) en [medeverdachte] een ripdeal; van 4 kilogram cocaïne gepleegd in Amsterdam.” [Hof: [medeverdachte 2] heeft dit later gecorrigeerd in: Rotterdam.]
De rechtbank concludeert vervolgens dat [medeverdachte] moet worden vrijgesproken op grond van twijfel, nu het onderzoek onvoldoende elementen heeft opgeleverd die de actieve betrokkenheid van [medeverdachte] bij de zaak A aantonen.
Voorts stelt het hof vast dat de onderhavige Nederlandse zaak in het Belgische vonnis genoemd wordt bij de bespreking van de aan de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] ten laste gelegde zaak C
(deelneming aan een criminele organisatie, met als ten laste gelegde periode: 28 januari 2013 tot 19 februari 2013).
De rechtbank neemt in haar niet nader op een of meer verdachten toegespitste overwegingen op: “Beklaagde [medeverdachte 2] verklaart dat hij beklaagden [medeverdachte] en [verdachte]) ooit vergezeld heeft voor een rip van 4 kilogram cocaïne in maart 2013.”
Het hof concludeert dat er geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor de stelling dat de onderhavige Nederlandse zaak in het Belgische vonnis is “meegenomen”. Integendeel, de in België bewezen verklaarde pleegperiodes, steeds tot 19 februari 2013, sluiten dat uit. Het Nederlandse feit dateert immers van 24 maart 2013. Ook uit de formulering van het Belgische vonnis valt niet op te maken dat de Nederlandse zaak op enige wijze in het Belgische vonnis is meegewogen, ook niet in de straftoemeting.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid mist derhalve feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder het eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsverweren
De raadsman heeft bepleit dat de aangifte van [benadeelde partij] en de getuigenverklaring van [medeverdachte 2] op meerdere aspecten ongeloofwaardig zijn en niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Het hof verwijst voor de onderbouwing hiervan naar hetgeen is verwoord in de voorgedragen en overgelegde pleitnota.
Het hof deelt dit standpunt niet.
Het hof acht het aannemelijk dat de door de aangever gestelde beroving geen betrekking had op een aantal door hem te verkopen iPhones zoals de aangever heeft gesteld, maar op een hoeveelheid cocaïne zoals uit de verklaringen van de drie in de woning van de aangever aanwezige personen (de verdachte [verdachte], de medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [medeverdachte 2]) kan worden afgeleid. Dat de aangever hierover onjuist heeft verklaard, klopt. Het hof weet niet wat de beweegreden hiervoor is geweest, maar niet ondenkbaar is dat de aangever zich niet bekend heeft willen maken als iemand die verdovende middelen kan leveren. Dit maakt echter niet dat de aangifte van de aangever in zijn geheel ongeloofwaardig of onbetrouwbaar moet worden geacht. Een groot deel van de door de aangever geschetste gang van zaken wordt immers door de betrokken anderen ([verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2]) bevestigd, waaraan niet afdoet dat de diverse verklaringen op onderdelen niet steeds in detail gelijkluidend zijn. De essentie van de verklaringen over de gebeurtenissen komt wel overeen, met uitzondering van het door de aangever gestelde toegepaste geweld of de bedreiging daarmee.
De getuige [medeverdachte 2] was, zo staat niet ter discussie, met [verdachte] en [medeverdachte] bij de aangever in de woning. Zij hebben op enig moment de woning verlaten met medeneming (zonder betaling) van een hoeveelheid cocaïne die daar tevoren was getoond en getest. [medeverdachte 2] heeft in zijn verklaringen gesteld, dat [verdachte] een vuurwapen heeft gehanteerd en daarmee de aangever heeft bedreigd. Ook de aangever heeft dit verklaard. In dit opzicht ondersteunen de verklaringen van de aangever en [medeverdachte 2] elkaar. Het hof heeft geen reden om aan die wederzijdse ondersteuning geen betekenis toe te kennen.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het door de raadsman van de gelijktijdig berechte medeverdachte [medeverdachte] gevoerde verweer dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van [medeverdachte 2], omdat hij belang kan hebben gehad bij een voor anderen belastende verklaring. Gewezen wordt op de in de visie van de raadsman ‘miraculeuze en ondoorzichtige’ strafoplegging aan [medeverdachte 2] in België.
Dit overtuigt het hof niet. Het verweer suggereert dat aan de strafoplegging aan [medeverdachte 2] in België een deal ten grondslag moet hebben gelegen, omdat de opgelegde straf anders niet te verklaren is. Het hof is van oordeel dat de juistheid van deze suggestie niet aannemelijk is geworden, zodat van een dergelijke deal niet moet worden uitgegaan, nog daargelaten dat een eventuele deal als door de raadsman bedoeld nog niet betekent dat de afgelegde verklaringen ongeloofwaardig zijn. Uit het hiervoor reeds besproken vonnis van de Rechtbank te Antwerpen blijkt dat [medeverdachte 2] voor een drietal feiten is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke geldboete. Deze straffen zijn (deels) voorwaardelijk zijn opgelegd omdat, kort gezegd, de verdachte niet eerder was veroordeeld tot een in aanmerking te nemen straf, het gunstig verloop van de hem opgelegde voorwaarden en de medewerking aan het strafonderzoek. De rechtbank heeft derhalve gemotiveerd waarom de opgelegde straffen geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk zijn. Het is niet aan het hof om de juistheid van deze strafoplegging en de motivering ervan te beoordelen of te wegen.
Daarnaast merkt het hof op, dat [medeverdachte 2] weliswaar anderen belast met zijn mededeling over het gebruik van een vuurwapen, maar daarmee ook zichzelf flink belast. Hij heeft immers verklaard dat van tevoren tegen hem was gezegd dat hij een pistool zou krijgen, dat hem daarna een pistool tussen de broeksband is geduwd en dat hij vervolgens met de twee anderen de woning van de aangever is binnengegaan en dat daar het pistool door [verdachte] uit zijn broeksband is gehaald.
Het hof ziet in de afdoening van de strafzaak in België en ook overigens geen grond om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] te twijfelen. Daar doet niet aan af dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en de diverse andere betrokkenen niet steeds in detail gelijkluidend zijn. Zoals hiervoor al overwogen komen zij in essentie volledig overeen met de verklaringen van de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte], zoals ten aanzien van het doel van het bezoek van hen drieën aan de aangever in diens woning, de activiteiten ten aanzien van het verkrijgen van de cocaïne in de woning van de aangever en het testen ervan, en het weggaan uit de woning met medeneming van de cocaïne zonder deze te betalen. De verklaringen van [medeverdachte 2] wijken slechts af van die van de andere betrokkenen waar het gaat om het gebruikmaken van een vuurwapen. Op dit laatste punt biedt - zoals eerder overwogen - de verklaring van de aangever ondersteuning aan de verklaring van [medeverdachte 2]. Dat [verdachte] en [medeverdachte] ontkennen dat een vuurwapen is gebruikt kan niet betekenen dat om die reden de andersluidende verklaring van [medeverdachte 2] als ongeloofwaardig moet worden beschouwd. Ook de omstandigheid dat [medeverdachte 3], die bij hetzelfde eerder genoemde vonnis van de Rechtbank te Antwerpen is veroordeeld, heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een leugenaar is, is niet van belang. [medeverdachte 3] kan niet uit eigen wetenschap verklaren over wat zich op de bewuste 24 maart 2013 heeft afgespeeld omdat hij er, volgens eigen zeggen, niet bij was.
Tot slot overweegt het hof dat de door de verdachte en [medeverdachte] voorgestane lezing dat [medeverdachte] en [medeverdachte 2] met instemming van de aangever met medeneming van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne de woning hebben verlaten om in de auto geld te gaan halen en dat, aldus de verdachte, de aangever, toen zij niet terugkwamen, aan de verdachte heeft verzocht om het geld te gaan halen, zeer onaannemelijk is. Ook al zou de aangever in de handel in verdovende middelen een ‘groentje’ en naïef zijn geweest, een dergelijke gang van zaken komt het hof zeer onaannemelijk voor. Niet ter discussie staat dat de weggenomen cocaïne een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt (gesproken is over EUR 12.000,--) en ook iemand die onervaren is in de drugswereld zal dat niet zo maar prijsgeven. Dat [medeverdachte] en [medeverdachte 2] met de cocaïne zijn weggegaan en dat ook de verdachte daarna is weggegaan zonder te betalen, past veeleer bij het scenario dat met een vuurwapen is gedreigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks24 maart 2013 te Rotterdam
(in een woning gelegen aan de [adres]),
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of (een hoeveelheid) verdovende middelen (cocaïne) en/of, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigeningtoe-eigeningheeft weggenomen
geld (1750 euro) en/of een horloge en/of een (aantal) siera(a)d(en) en/of(een hoeveelheid) verdovende middelen (cocaïne),
en/of, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit het
slaan/tikken met en
/ofhouden van een
(op een)vuurwapen
(gelijkend voorwerp)op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij]
, althans tonen van een(op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [benadeelde partij];.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ripdeal. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het slachtoffer in diens woning gezamenlijk in vertrouwelijke sfeer gedronken en gerookt. Toen de cocaïne van het slachtoffer eenmaal was getest, werd het slachtoffer bedreigd met geweld; de verdachte heeft een wapen tegen het hoofd van het slachtoffer geplaatst en hiermee (zachte) tikken gegeven. De verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens met de cocaïne vertrokken, zonder dat zij daarvoor hadden betaald. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun manier van handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen en de psychische integriteit van het slachtoffer. Zij hebben zich kennelijk laten leiden door zucht naar financieel gewin, zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van een dergelijk (gewelds)delict nog geruime tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Ripdeals lopen daarnaast geregeld uit de hand vanwege het feit dat er vaak vuurwapens bij zijn betrokken. Ook dragen ripdeals bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
6 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een poging tot afpersing in vereniging.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bezig is met het treffen van voorbereidingen voor zijn terugkeer naar Suriname. Hij heeft aangegeven aan te willen meewerken om zijn leven een goede wending te geven.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij de gebeurtenissen een centrale rol heeft vervuld.
Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, in beginsel passend. De rechtbank heeft bij de oplegging van deze straf rekening gehouden met de omstandigheid dat bij de berechting in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Het hof heeft op zijn beurt acht geslagen op de omstandigheid dat ook bij de berechting in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. In deze geconstateerde schending ziet het hof aanleiding om de overwogen straf met drie maanden te verminderen.
Tot slot houdt het hof, hoewel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in dit kader formeel niet van toepassing is, rekening met de omstandigheid dat de verdachte in België een forse straf opgelegd heeft gekregen bij vonnis d.d. 26 november 2014 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen voor feiten gepleegd in de periode kort voor het onderhavige feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. M.C.R. Derkx en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2018.
mr. M.C.R. Derkx en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.