ECLI:NL:GHDHA:2018:2363

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.235.421/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het verzoekschrift is op 15 maart 2018 ingediend, naar aanleiding van een eerdere afwijzing op 8 maart 2018. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, met name vanwege onduidelijkheden rondom naheffingsaanslagen omzetbelasting en het ontbreken van duidelijkheid over zijn financiële situatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2018 heeft [appellant] zijn situatie toegelicht. Hij heeft zijn taxibedrijf in 2012 opgeheven vanwege hartproblemen en heeft sindsdien te maken gehad met dakloosheid en financiële problemen. Hij heeft echter aangegeven dat hij zijn situatie onder controle heeft gekregen, met een eigen woning sinds 2015 en een actieve zoektocht naar werk.

Het hof heeft de argumenten van [appellant] in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft gekregen. Het hof achtte het aannemelijk dat [appellant] zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, waarmee [appellant] de kans krijgt om zijn financiële situatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.235.421/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/547339 / FT RK 18/210

arrest van 17 april 2018

inzake

[appellant],

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.A. Rickets-Achaibersing te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 15 maart 2018, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat. Mr. Rickets-Achaibersing heeft de zaak bepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 1 februari 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid1 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 100.692,46.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). Daarbij heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen. [appellant] heeft onvoldoende duidelijkheid gegeven omtrent de – na bezwaar klaarblijkelijk in
stand gebleven – naheffingsaanslagen omzetbelasting van in totaal € 51.168,- met betrekking tot de periode van februari 2011 tot en met februari 2015. Ook heeft [appellant] geen duidelijkheid gegeven over de reden waarom er aanslagen omzetbelasting zijn opgelegd nadat zijn onderneming zou zijn opgeheven.
3. [appellant] heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [appellant] heeft zijn onderneming (een taxibedrijf) op 16 oktober 2012 opgeheven, omdat hij vanwege hartproblemen zijn beroep van taxichauffeur niet meer kon uitoefenen. Na het stuklopen van zijn huwelijk is [appellant] van eind 2012 tot en met eind 2014 dakloos geweest. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat de brieven van de Belastingdienst weliswaar naar een postadres werden verzonden, maar dat hij deze niet heeft opgehaald. Volgens [appellant] heeft hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn problematische schuldensituatie thans onder controle. Zo heeft hij sinds begin 2015 weer een eigen woning en is hij druk doende met het zoeken naar betaald werk.
4. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. [appellant] heeft geen eigen bedrijf meer en zal ook geen taxibedrijf meer beginnen: hij rijdt sinds het ontstaan van zijn hartklachten geen auto meer. [appellant] heeft sinds 2015 weer een eigen woning en uit de overgelegde crediteurenlijst bij het verzoekschrift ex artikel 284 Fw blijkt dat [appellant] sinds 2016 geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan. Daarnaast is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. [appellant] heeft ter zitting van het hof aannemelijk gemaakt dat hij druk doende is met het zoeken naar betaald werk en dat hij er alles aan wil doen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
5. Nu het hof het beroep op artikel 288 lid 3 Fw geslaagd acht, kan beoordeling van hetgeen [appellant] overigens naar voren heeft gebracht achterwege blijven.
6. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.I. de Jong, M. Flipse en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. M. Flipse.