ECLI:NL:GHDHA:2018:2576
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De schuld van € 250.386,82 aan NIBC Direct, die betrekking had op een woning die zij samen met haar ex-partner had gekocht, werd niet voldoende toegelicht. Bovendien was er onduidelijkheid over de onderneming van [appellante], die zij in 2016 had beëindigd, en over de overdracht van deze onderneming. De rechtbank concludeerde dat [appellante] niet voldoende inspanningen had geleverd om een voltijdse baan te vinden en dat zij de Nederlandse taal niet voldoende beheerste om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen.
In hoger beroep heeft het hof echter geoordeeld dat de schuld aan NIBC ouder was dan vijf jaar en dat de goede trouw bij het ontstaan van deze schuld niet relevant was voor de beoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] zich voldoende inspande om haar verplichtingen na te komen, aangezien zij gemiddeld 36 uur per week werkte via een uitzendbureau en geen nieuwe schulden had gemaakt in de afgelopen vijf jaar. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verklaring van een derde die [appellante] zou bijstaan bij het doornemen van haar post. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.