ECLI:NL:GHDHA:2018:2576

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.244.381/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De schuld van € 250.386,82 aan NIBC Direct, die betrekking had op een woning die zij samen met haar ex-partner had gekocht, werd niet voldoende toegelicht. Bovendien was er onduidelijkheid over de onderneming van [appellante], die zij in 2016 had beëindigd, en over de overdracht van deze onderneming. De rechtbank concludeerde dat [appellante] niet voldoende inspanningen had geleverd om een voltijdse baan te vinden en dat zij de Nederlandse taal niet voldoende beheerste om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen.

In hoger beroep heeft het hof echter geoordeeld dat de schuld aan NIBC ouder was dan vijf jaar en dat de goede trouw bij het ontstaan van deze schuld niet relevant was voor de beoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] zich voldoende inspande om haar verplichtingen na te komen, aangezien zij gemiddeld 36 uur per week werkte via een uitzendbureau en geen nieuwe schulden had gemaakt in de afgelopen vijf jaar. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verklaring van een derde die [appellante] zou bijstaan bij het doornemen van haar post. Gezien deze omstandigheden heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.381/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/552916 / FT EA 18/993

arrest van 2 oktober 2018

inzake

[appellante],

wonende te Vlaardingen,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L.E.M. Elbertse te Vlaardingen.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2018, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat en S. Ariyasajsiskul (tolk).

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 19 juni 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid1 Faillissementswet (Fw) is sprake van een schuld van € 250.386,82.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank heeft daartoe – kort samengevat – het volgende overwogen. [appellante] heeft één schuld van € 250.386,82 aan NIBC Direct (hierna: NIBC). Deze schuld heeft betrekking op een pand (hierna: de woning) dat zij samen met haar ex-partner heeft gekocht. [appellante] heeft deze schuld niet voldoende kunnen toelichten. Bij gebrek aan informatie kan de rechtbank de omvang en ontstaansdatum van de schuld niet vaststellen en evenmin kan worden vastgesteld dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan of is blijven voortbestaan. Daarbij komt dat ter terechtzitting geen duidelijkheid kon worden verschaft met betrekking tot de onderneming van [appellante]. [appellante] heeft verklaard dat zij in 2016 is gestopt met haar onderneming. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is deze onderneming in mei 2014 al uitgeschreven uit het Handelsregister. [appellante] heeft verklaard dat zij haar onderneming in 2016 om niet heeft overgedragen aan een derde. Er zijn geen jaarstukken noch andere informatie met betrekking tot de onderneming dan wel de overdracht overgelegd. Het is onduidelijk wanneer de onderneming is overgedragen en aan wie. Het is niet vast te stellen of de overdracht van de onderneming heeft geleid tot benadeling van de schuldeiser(s).
3. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daartoe – kort samengevat – het volgende overwogen. [appellante] heeft geen sollicitaties overgelegd. Ter terechtzitting heeft zij een uitzendovereenkomst voor de duur van tien dagen overgelegd. Daarnaast heeft zij een loonstrook overgelegd waarin staat dat zij vier dagen heeft gewerkt in de periode waarin haar uitzendovereenkomst van kracht was. Van meer of andere inspanningen is niet gebleken. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat [appellante] voldoende moeite heeft gedaan om een voltijds baan te vinden. Verder is gebleken dat [appellante] de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te kunnen naleven, terwijl zij zich niet voldoende heeft voorzien van hulp bij vertaling van correspondentie.
4. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
De schuld aan NIBC is ouder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend en heeft betrekking op een restschuld. De hypotheek bij NIBC is afgesloten in 2008. De woning is executoriaal verkocht in 2011. [appellante] heeft een exploot van betekening en bevel met aanzegging gerechtelijke ontruiming van 14 april 2011 overgelegd waaruit blijkt dat de hypotheekschuld voor de verkoop van de woning circa € 280.000,- bedroeg. [appellante] ging er van uit dat haar ex-partner de woning en de hypotheek zou regelen. De ex-partner van [appellante] had ten tijde van het afsluiten van de hypotheek een hypotheekwinkel. Op enig moment is de ex-partner echter plotseling vertrokken en heeft [appellante] en haar kinderen achtergelaten, waarop [appellante] de woning is uitgezet. De huidige woon- en verblijfplaats van haar ex-partner zijn [appellante] niet bekend. [appellante] heeft derhalve weinig actie ondernomen (en kunnen ondernemen) ten aanzien van de schuld aan NIBC.
5. Ten aanzien van de overdracht van de onderneming heeft [appellante] het volgende aangevoerd. [appellante] is in mei 2014 samen met een vennoot [onderneming] v.o.f. (hierna: de onderneming) gestart. In april 2016 is de medevennoot van [appellante] uitgetreden en is een nieuwe vennoot toegetreden. Per juli 2016 is [appellante] uitgetreden en is voor haar in de plaats een nieuwe vennoot aangetreden. Deze laatste is op haar beurt per oktober 2016 uitgetreden en de overgebleven vennoot heeft de zaak voortgezet als eenmanszaak. [appellante] heeft geprobeerd de administratie bij de boekhouder op te vragen om zo aan te tonen dat zij haar aandeel in de onderneming om niet heeft overgedragen. Echter, haar boekhouder is in 2016 failliet verklaard en het is niet mogelijk gebleken bedoelde informatie boven tafel te krijgen. [appellante] heeft wel aanslagen en aangiftes omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2016 aan het hof overgelegd waaruit blijkt dat er weinig werd verdiend. Dat [appellante] weinig inkomsten uit de onderneming had blijkt ook uit de overgelegde beschikkingen toeslagen over de jaren 2014 tot en met 2016. [appellante] kwam gedurende deze hele periode in aanmerking voor de maximale zorgtoeslag.
6. [appellante] heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Na haar uittreden bij de v.o.f. heeft [appellante] parttime bij een hotel gewerkt. Sinds 9 juli 2018 werkt zij via uitzendbureau Tradiro. Uit de loonstroken van Tradiro blijkt dat [appellante] inmiddels gemiddeld 36 uur per week werkt. Daarnaast heeft [appellante] sinds juli 2017 een aanvullende bijstandsuitkering. In het kader daarvan heeft zij een (aanvullende) sollicitatieverplichting, die zij ook is nagekomen. Tot slot heeft [appellante] een verklaring overgelegd van de heer [X] waarin deze verklaart dat hij [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling wekelijks zal bijstaan met het doornemen en beantwoorden van haar post.
7. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat de schuld aan NIBC ouder is dan vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend en dat de vraag naar de goede trouw bij het ontstaan van deze schuld niet bij de beoordeling in aanmerking dient te worden genomen. Daarbij is het hof van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zich zal inspannen om haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. [appellante] heeft de afgelopen vijf jaar geen nieuwe schulden laten ontstaan, zij werkt thans gemiddeld 36 uur per week via een uitzendbureau. Het hof heeft ook in aanmerking genomen dat [appellante] een verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling wekelijks zal worden bijgestaan bij het doornemen en beantwoorden van haar post.
Dat [appellante] door het om niet overdragen van haar onderneming haar schuldeiser heeft benadeeld is niet gebleken. Uit de aan het hof overgelegde stukken volgt dat inkomsten uit die onderneming laag waren en dat de onderneming naar alle waarschijnlijkheid weinig tot niets waard was.
8. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2018;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.C.M. van Dijk en J.J. Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.