ECLI:NL:GHDHA:2018:2711

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
22-004961-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met schade en het verlaten van de plaats van het ongeval door de bestuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was als bestuurder betrokken bij een verkeersongeval op 22 oktober 2016 in Den Haag, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250 voorwaardelijk was met een proeftijd van 1 jaar. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van dit vonnis en een veroordeling tot een geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Het hof heeft het bewijs van de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij schade had veroorzaakt. De verdediging stelde dat niet bewezen kon worden dat er schade was ontstaan, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid als bestuurder niet had genomen door weg te rijden zonder zijn gegevens achter te laten, wat de mogelijkheden voor de benadeelde om hem aansprakelijk te stellen bemoeilijkte.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat hij niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004961-17
Parketnummer: 09-021148-17
Datum uitspraak: 6 september 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500-, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Haag op of aan de Juliana van Stolberglaan, op of omstreeks 22 oktober 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangeefster]) letsel en/of schade was toegebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500-, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Haag op
of aande Juliana van Stolberglaan, op
of omstreeks22 oktober 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [aangeefster])
letsel en/ofschade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat niet bewezen kan worden dat door toedoen van de verdachte schade is ontstaan aan de auto van aangeefster. Indien er toch schade was doordat de verdachte tegen de auto van aangeefster is aangereden, dan had de verdachte dit gelet op de omstandigheden echter niet kunnen vermoeden, zodat voor hem niet de verplichting bestond om zijn gegevens achter te laten, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt het verweer.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – stelt het hof het navolgende vast.
De verdachte is bij het verlaten van de parkeerplaats met zijn auto aangereden tegen de voor hem geparkeerde auto van [aangeefster]. Aldus was de verdachte betrokken bij een verkeersongeval, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dat de verdachte vermoedde dat daardoor schade kon zijn ontstaan aan de auto van [aangeefster] volgt uit zijn verklaring dat hij en zijn echtgenote na de aanrijding uit het rechterraam van hun auto hebben gekeken om te zien of daardoor schade was ontstaan. Dat de verdachte een vermoeden van mogelijke schade heeft gehad, is ook af te leiden uit zijn verklaring dat [aangeefster] foto’s maakte van zijn auto, terwijl hij wegreed. Onder deze omstandigheden had de verdachte niet mogen wegrijden, maar zijn identiteit kenbaar moeten maken om [aangeefster] de gelegenheid te geven hem aansprakelijk te stellen voor het geval door de aanrijding inderdaad schade was ontstaan. Dat de verdachte en zijn echtgenote - naar gesteld -, geen schade hadden waargenomen en dat [aangeefster]
– naar gesteld - niet reageerde op de mededeling dan wel vraag omtrent de afwezigheid van schade gedaan door de vrouw van de verdachte door het geopende portierraam van de wegrijdende auto van de verdachte, ontsloeg de verdachte niet van die verplichting.
Het hof acht met bovenstaande genoegzaam bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
De stelling van de raadsman dat voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 vast moet staan dat ook daadwerkelijk sprake is van schade, vindt geen steun in het recht. Daarmee zou ook afbreuk worden gedaan aan de met deze bepaling beoogde bescherming van (onder andere) de eigendom van verkeersdeelnemers.
Het verweer faalt daarom.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is als bestuurder betrokken geweest bij een aanrijding ten gevolge waarvan mogelijk aan een ander schade is toegebracht. Vervolgens is hij weggereden zonder dat zijn identiteit behoorlijk kon worden vastgesteld. Door zo te handelen heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als bestuurder niet genomen en heeft hij de mogelijkheden voor de benadeelde om de verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen, bemoeilijkt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. C.J. van der Wilt en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. K. Oosterhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 september 2018.
Mr. A.L. Frenkel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.