ECLI:NL:GHDHA:2018:2918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
22-003203-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van doodslag en diefstal met geweld, gepleegd op 10 december 2014 te Rotterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk van het leven beroven van een persoon genaamd [slachtoffer], waarbij de verdachte en zijn mededader(s) geweld toepasten, waaronder het slaan, stompen en het gebruik van een plastic tas en een (water)slang. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in de woning van het slachtoffer aanwezig waren op het moment van de geweldpleging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (medeplegen moord) en het subsidiair impliciet primair ten laste gelegde (medeplegendoodslag), maar heeft hem wel veroordeeld voor het subsidiair impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen doodslag) en voor diefstal met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen behandeld, waarbij een deel van de vordering is toegewezen en een ander deel is afgewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003203-16
Parketnummer: 10-690007-15
Datum uitspraak: 2 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
5 februari 2018, 14 februari 2018, 26 september 2018 en 19 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 10 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd en/of een plastic tas over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatst en/of een (water)slang om de hals van die [slachtoffer] geplaatst en/of (vervolgens) die (water)slang aangetrokken en/of omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast en/of/althans enige (andere) geweldshandeling(en) jegens die [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 10 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd en/of een plastic tas over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatst en/of een (water)slang om de hals van die [slachtoffer] geplaatst en/of (vervolgens) die (water)slang aangetrokken en/of omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast en/of/althans enige (andere) geweldshandeling(en) jegens die [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) van geld en/of een mobiele telefoon/Iphone en/of een tablet en/of een fles drank (whisky), in elk geval enig goed, al dan niet in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij, op of omstreeks 10 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of een mobiele telefoon/Iphone en/of een tablet en/of een fles drank (whisky), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- slaan en/of stompen en/of (met kracht) duwen van die [slachtoffer] en/of
- plaatsen van een plastic tas over het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- plaatsen van een (water)slang om de hals van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) aantrekken van die (water)slang en/of
- toepassen van omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] en/of/althans
- toepassen van enige (andere) geweldshandeling(en) jegens die [slachtoffer],
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen moord) en het onder
1. subsidiair impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen
gekwalificeerdedoodslag) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen doodslag) en het onder
2 ten laste gelegde (diefstal met geweld in vereniging) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen moord) en het onder 1 subsidiair impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen
gekwalificeerdedoodslag), en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen doodslag) en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 primair en het onder

1 subsidiair impliciet primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen moord) en het onder 1 subsidiair impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen
gekwalificeerdedoodslag) niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Een nadere motivering kan in dit licht achterwege blijven.
Beoordeling van het onder 1 subsidiair impliciet subsidiair ten laste gelegde (medeplegen doodslag)
Aantreffen van het slachtoffer, sporenonderzoek en medische bevindingen
Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat zij een vriendschappelijke relatie onderhield en zeer regelmatig contact had met [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Zij heeft hem op 9 december 2014 in zijn woning bezocht en op 10 december 2014 overdag nog telefonisch gesproken doch heeft nadien geen contact meer met hem kunnen krijgen. Hij reageerde, tegen zijn gewoonte in, niet op de berichten die zij hem via de telefoon stuurde. In de avond van 12 december 2014 besloot zij daarom om poolshoogte te gaan nemen bij zijn woning aan de [adres 2] te Rotterdam. Daar trof zij het slachtoffer – op het oog levenloos – aan, onderuit gezakt op een stoel en met een plastic zak over zijn hoofd. Zij belde vervolgens de politie.
De ter plaatse gekomen verbalisanten troffen het slachtoffer aan in een stoel in de woonkamer van voornoemde woning. Er zat een plastic zak over het hoofd van het slachtoffer en een tuinslang om zijn nek. Het slachtoffer had geen hartslag en er was geen sprake van ademhaling. De vingers van het slachtoffer waren donker gekleurd en op zijn buik werden lijkvlekken geconstateerd. Ambulancepersoneel constateerde dat het slachtoffer vermoedelijk al enige tijd was overleden. Links naast de stoel waarop het slachtoffer zat, lag een kunstgebit. Op de eettafel in de woning lag een paspoort op naam van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer].
Tijdens vervolgonderzoek werd vastgesteld dat zich bloedsporen bevonden op de grond naast het slachtoffer en aan de binnen- en buitenzijde van genoemde plastic zak. Het hoofd van het slachtoffer was bebloed en ook zijn trui en het onderliggende shirt waren sterk bebloed. Gelet op het bloedsporenbeeld is het waarschijnlijk dat het slachtoffer zich in een andere positie heeft bevonden dan waarin hij werd aangetroffen.
Er stond spanning op de tuinslang; het slachtoffer veranderde van positie toen deze werd verwijderd.
Op 17 maart 2015 heeft de politie in de woning een luminolonderzoek uitgevoerd. Luminol wordt toegepast om latent aanwezige bloedsporen (zoals schoongemaakt bloed) aan te tonen. Naar aanleiding van dit onderzoek is geconcludeerd dat er zeer waarschijnlijk bloedsporen aanwezig zijn geweest op de vloer in de woonkamer.
Op grond van deze bevindingen acht het hof het aannemelijk dat het bloedende slachtoffer op de grond heeft gelegen voordat hij in de stoel terecht is gekomen, en dat er bloedsporen zijn schoongemaakt c.q. verwijderd.
Op 13 december 2014 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] overgebracht naar een sectielokaal van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) alwaar op
14 december 2014 omstreeks 14.00 uur door de patholoog sectie is verricht. De patholoog heeft in haar rapport van 10 maart 2015 als volgt geconcludeerd:

Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld onderhuidse bloeduitstortingen in het gezicht, de linkeroorschelp en in de linker handrug. De neus was daarbij gebroken en er was vocht (waarschijnlijk bloed) in de neusbijholte. Deze letsels zijn het gevolg van krachtige uitwendige inwerking van stomp botsend of samendrukkend mechanisch geweld, zoals door slaan, schoppen, vallen of (zich) stoten. Als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals waren er in de halshuid en het ondergelegen spierweefsel bloeduitstortingen en waren de beide bovenste hoorntjes van het strottenhoofd gebroken. Waarmee het geweld op de hals heeft plaatsgevonden kan op grond van de sectiebevindingen niet worden vastgesteld. Het overlijden kan goed worden verklaard als gevolg van verstikkingsverschijnselen als gevolg van acuut opgetreden zuurstofgebrek door geweld op de hals. De bij de sectie gevonden stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de ogen ondersteunen deze hypothese. Het is goed mogelijk dat luchtwegbelemmering door slijmvlieszwelling als gevolg van bloeduitstorting in o.a. de neusbijholte aan het optreden van de verstikkingsverschijnselen en daarmee aan het overlijden heeft bijgedragen. Indien de plastic zak bij leven over het hoofd is getrokken kan dit eveneens aan het optreden van luchtwegbelemmering en daarmee aan het overlijden hebben bijgedragen.
De conclusie van de patholoog luidt als volgt:
[slachtoffer] is overleden als gevolg van verstikking ten gevolge van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals en/of de aanwezigheid van een afgesloten plastic zak om het hoofd. Het hof neemt deze conclusie over en gaat daar in zijn beoordeling van uit.
Reconstructie van hetgeen voorafgaand aan het overlijden heeft plaatsgevonden
Gebleken is dat er vóór en na het onderhavige geweldsdelict verdachte pintransacties hebben plaatsgevonden met de pinpas van het slachtoffer, die was ontvreemd. Uit onderzoek hiernaar is gebleken dat [medeverdachte] daarbij betrokken is geweest.
Uit het door de politie ingestelde onderzoek met betrekking tot het overlijden van het slachtoffer is voorts het volgende naar voren gekomen.
Historische telecommunicatiegegevens en verklaringen daaromtrent
[medeverdachte] maakt ten tijde van het ten laste gelegde gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] blijkt na onderzoek het nummer te zijn van de verdachte. Op 9 en 10 december 2014 hebben deze twee telefoonnummers veelvuldig contact met elkaar, terwijl dat daarvoor niet het geval was.
Uit een analyse van de historische gegevens van genoemde telefoonnummers volgt dat de verdachte en de medeverdachte zich op 10 december 2014 omstreeks
16.3
uur allebei in de buurt van de [straatnaam 1] te Rotterdam bevonden. Dit vindt steun in de verklaring van [getuige 2], inhoudende dat hij de verdachte heeft afgezet bij een vrouw in de Beverwaard. Het hof acht aannemelijk dat [getuige 2] hier verklaart over de middag van 10 december 2014. Daarbij heeft het hof ook gelet op de verklaring van de verdachte dat hij in de namiddag van 10 december 2014 naar de medeverdachte in de Beverwaard is gegaan.
De verdachte heeft verklaard naar [medeverdachte] te zijn toegegaan, omdat zij hem had toegezegd dat zij hem wat geld zou kunnen lenen.
Om 17.03 uur belt de telefoon van [medeverdachte] met het telefoonnummer [telefoonnummer 3], dat in gebruik is bij het slachtoffer. Rond 17.30 uur verplaatsen de telefoons van de verdachte en de medeverdachte zich in de richting van de [straatnaam 2]. Zij nuttigen in die omgeving dan waarschijnlijk gezamenlijk een pizza, zoals zij beiden hebben verklaard. De verdachte heeft verklaard dat zij moesten wachten omdat de man van wie de medeverdachte geld zou kunnen regelen om 19.00 uur thuis zou komen, zo vertelde de medeverdachte hem.
Vanaf 19.41 uur maakt de telefoon van de medeverdachte gebruik van de zendmast aan de [straatnaam 3], in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. Om 19.42 uur belt de medeverdachte kort naar de verdachte, die zich blijkens de zendmastgegevens ook in de nabijheid van de [straatnaam 3] bevindt. De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte hem had verteld dat hij naar de woning (het hof begrijpt: de woning van het slachtoffer) moest komen om het geld op te halen. De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte hem om 19.42 uur belde dat hij kon komen. Hij heeft verklaard dat hij zich vervolgens naar de woning van het slachtoffer heeft begeven, dat hij door de medeverdachte is binnengelaten en dat hij en de medeverdachte vervolgens beiden in de woning van het slachtoffer aanwezig waren.
Tot 20.22 uur heeft zowel de telefoon van de verdachte als de telefoon van de medeverdachte verbinding met de zendmast op de [straatnaam 3]. Om 20.17 uur vindt een telefoongesprek plaats tussen de telefoons van de verdachte en de medeverdachte. Tussen 19.42 uur en
20.17
uur hebben de telefoons van de verdachte en de medeverdachte geen contact met elkaar.
Volgens de zus van het slachtoffer was in Whatsapp te zien dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 19.50 uur voor het laatst online is geweest. Uit het onderzoek naar de historische telecommunicatiegegevens van de telefoon van het slachtoffer volgt dat op
10 december 2014 om 19.53 uur het laatste geregistreerde contact plaatsvond.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard, zoals hierboven reeds weergegeven, dat hij in de avond van 10 december 2014 in de woning van het slachtoffer is geweest nadat [medeverdachte] hem had binnengelaten. In de hal van de woning zag hij een fiets staan, hetgeen overeenkomt met de bevindingen van de na het aantreffen van het slachtoffer ter plaatse gekomen verbalisanten. De verdachte heeft verder verklaard dat hij in de woning de oude blanke man (het hof begrijpt: het slachtoffer) een duw heeft gegeven en dat het slachtoffer klappen heeft gekregen.
Op de vraag wat [medeverdachte] over die oude blanke man had verteld antwoordt de verdachte dat de medeverdachte eerder die avond tegen hem had gezegd dat ze die man kende en dat die man dood moest. Over het handelen van [medeverdachte] in de woning van het slachtoffer verklaart de verdachte dat de medeverdachte iets met het slachtoffer deed, dat het slachtoffer in de stoel zat en dat de medeverdachte achter hem stond, dat [medeverdachte] met haar handen bezig was en dat het leek alsof ze het slachtoffer bij de schouders vasthield.
De verdachte heeft op de zitting in eerste aanleg van
2 juni 2016 voorts verklaard dat hij zag dat iemand een slang om de nek van het slachtoffer heeft gelegd en die heeft aangetrokken. [medeverdachte] zat volgens hem bij die tuinslang. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betwist dat hij dit ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, maar dit acht het hof niet aannemelijk. Het element van de slang komt namelijk op twee verschillende momenten terug in het verhoor van de verdachte, zoals dat is weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. Bovendien heeft de verdediging pas ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2018 opmerkingen gemaakt over dat proces-verbaal. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg een onjuiste weergave behelst van de aldaar door de verdachte afgelegde verklaring.
Verklaring van de medeverdachte
[medeverdachte] heeft ontkend in de avond van
10 december 2014 in de woning van het slachtoffer te zijn geweest.
Audiobestand
Op de telefoon van de hierna te bespreken [betrokkene 1] is een audiobestand aangetroffen. Dit bestand betreft een opgenomen gesprek tussen de hierna te bespreken [betrokkene 2] en [medeverdachte], van 24 januari 2015. In dit gesprek zegt [betrokkene 2]: “Je hebt geluk dat je het in je eentje hebt gedaan”, waarop [medeverdachte] zegt “alleen met die jongen. Maar hij wordt niet opgepakt (..) Maar er is ook geen getuige (bewijs)”.
[getuige 3]
[getuige 3], vriendin van de verdachte, heeft verklaard dat zij kort na 10 december 2014 van de verdachte heeft gehoord dat [medeverdachte] een zak over het hoofd van die man (het hof begrijpt: het slachtoffer) wilde doen. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat zij (het hof begrijpt: op 10 december 2014) de verdachte belde, en dat de verdachte toen tegen haar zei dat hij bezig was. Volgens [getuige 3] was de verdachte toen bij “die meneer”. De verdachte hijgde aan de telefoon en was volgens [getuige 3] met die man in een worsteling of zoiets. Hij zei dat hij zo terug zou bellen. Het was een heel kort gesprek. Dat er telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en [getuige 3] wordt bevestigd door de historische telefoongegevens van de telefoon van de verdachte ([telefoonnummer 2]): 19.52.13 uur 2 seconden en 19.52.40 uur 23 seconden. Deze tijdstippen liggen twee minuten nadat het slachtoffer voor het laatst online is geweest. Dat is opmerkelijk.
Telefoongesprek
Op 30 december 2014 voert de verdachte een telefoongesprek met zijn (half)zus, waarin hij zegt dat hij voor het eind van het jaar “een klote ding” heeft gedaan, en dat dat ding fout is gegaan/gelopen. Hij zegt: “Misschien is de mens/persoon zelfs verneukt” en “als ze komen kloten, dan krijg ik zeker 12 jaar”.
Tussenconclusie
Reeds op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – stelt het hof vast dat de verdachte en de medeverdachte tussen circa 19.45 uur en uiterlijk 20.17 uur enige tijd in elkaars gezelschap in de woning van het slachtoffer waren en dat in de tijd waarin de verdachte en de medeverdachte daar samen aanwezig waren geweld is toegepast op het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat na hun vertrek uit de woning nog door anderen geweld op het slachtoffer is uitgeoefend. Het hof concludeert daaruit en op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dat het slachtoffer ten gevolge van het binnen voormeld tijdsbestek in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte toegepaste geweld is overleden.
Het hof hecht, in het licht van de bewijsmiddelen, geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte] dat zij in de avond van 10 december 2014 niet in de woning van het slachtoffer is geweest.
De verdachte stelt dat hij het slachtoffer slechts een duw heeft gegeven en dat hij heeft gezien dat het slachtoffer daarna klappen heeft gekregen van een derde in de woning aanwezige persoon, een Afrikaanse man. Met de rechtbank acht het hof dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk. Zie hiervoor de bespreking van de verweren van de verdediging.
Verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]
[betrokkene 2], een nichtje van [medeverdachte], heeft verklaard dat [medeverdachte] heeft gezegd dat een Antilliaanse man hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een tik had gegeven. Eerst had [medeverdachte] het over één tik. Later werden het meer tikken en sprak [medeverdachte] over opgezette ogen. [medeverdachte] vertelde dat ze in paniek was geraakt omdat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) de pinpas (het hof begrijpt: van het slachtoffer) niet had teruggebracht. [medeverdachte] vertelde dat zij een Antilliaanse man had gebeld, van wie zij wist dat hij geldproblemen had. Die man was langs geweest en heeft hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een paar tikken gegeven. [medeverdachte] vertelde dat de man die was geslagen opgezette ogen had en dat er een plas bloed lag. [medeverdachte] heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat de Antilliaanse man de man heeft verstikt.
[betrokkene 2] verklaart verder dat [medeverdachte], op de dag dat zij zichzelf ging aangeven bij de politie, haar in detail heeft verteld wat er is gebeurd: De Antilliaanse man is naar binnen gegaan en heeft hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een paar tikken gegeven. Het slachtoffer viel op de grond. Hij was nog niet dood. Hij vocht wel terug. [medeverdachte] heeft verteld dat hij haar nog aan keek en om hulp vroeg. [medeverdachte] is toen blijven kijken. [medeverdachte] heeft bewijsmateriaal weggehaald en ze hebben hem op de stoel achtergelaten. Het slachtoffer is dood in zijn stoel gezet. [medeverdachte] heeft gezegd dat hij op de grond is doodgegaan.
Op de vraag of [medeverdachte] nog aan [betrokkene 2] heeft verteld hoe die Antilliaanse man binnen was gekomen verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] de deur voor hem heeft opengemaakt. [medeverdachte] was binnen in huis. [medeverdachte] heeft aan [betrokkene 2] gevraagd of [betrokkene 2] wilde vertellen dat [medeverdachte] bij haar was rond die tijd. Verder verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] haar vertelde dat die Antilliaan op het slachtoffer lag toen hij hem sloeg. Terwijl die Antilliaan hem sloeg zei de Antilliaan tegen [medeverdachte] dat zij alles moest opruimen.
Over de Antilliaanse man verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij handschoenen droeg, dat hij geen adres heeft omdat hij in het verleden een wietplantage had en daardoor zijn huis is kwijtgeraakt en dat hij daarom bij zijn vriendin woont. Het hof merkt op dat de verdachte voldoet aan de hier gegeven omschrijving van de Antilliaan en wijst in dit verband op de verklaring die de verdachte op 17 februari 2015 bij de politie heeft afgelegd.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat er op 20 januari 2015, na de uitzending van Opsporing verzocht, een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning van de nicht van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), tussen [betrokkene 3], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [medeverdachte]. Zij hoorde toen dat [medeverdachte] vertelde – toen aan [medeverdachte] werd gevraagd wie hem (hof het begrijpt: het slachtoffer) had vermoord – dat zij de deur had opengedaan, dat er iemand binnenkwam en dat die persoon de man (het hof begrijpt: het slachtoffer) had geslagen en spullen had meegenomen. [medeverdachte] was daar vrij stellig in. Op de vraag van [betrokkene 3] wie die binnengelaten persoon was, antwoordde [medeverdachte] dat die man tegen haar heeft gezegd dat zij elkaar na die dag niet meer kenden. [medeverdachte] vertelde verder dat ze hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) dood heeft gezien.
Ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat na de uitzending van Opsporing Verzocht een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 2], tussen haar, [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [medeverdachte]. Zij heeft toen gehoord dat [medeverdachte] sprak over een Antilliaanse man die zij niet kon vinden, die niet stond ingeschreven op een Nederlands adres en die bij zijn vriendin zou zijn.
Deze verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] vormen naar het oordeel van het hof steunbewijs voor en verdere invulling van vorenstaande tussenconclusie.
Opzet
Op het slachtoffer is fors geweld toegepast waardoor hij een gebroken neus en blauwe plekken heeft opgelopen. Er is verder omsnoerend en/of samendrukkend geweld toegepast op zijn hals. Er is een plastic zak om zijn hoofd geplaatst, daar overheen is een tuinslang aangebracht en die slang is aangetrokken. Gelet op de aard van deze geweldshandelingen was bij degenen die dit letsel hebben aangebracht, onmiskenbaar sprake van opzet op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
Voor medeplegen is nodig dat bij het begaan van het feit sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de daders en dat het handelen van iedere dader een substantiële bijdrage aan de totstandkoming van het feit oplevert.
Het hof stelt vast dat slechts de verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren bij de geweldpleging tegen het slachtoffer. [medeverdachte] heeft de verdachte benaderd om met haar naar de woning van het slachtoffer te gaan. Zij heeft de verdachte de woning van het slachtoffer binnen gelaten. Toen [medeverdachte] en de verdachte in de woning van het slachtoffer waren, is het dodelijk geweld tegen het slachtoffer uitgeoefend. Het hof neemt op grond van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderling verband bezien, aan dat dit laatste een gezamenlijk handelen is geweest. Noch de verdachte noch [medeverdachte] heeft openheid van zaken gegeven. Wie van hen welke handelingen heeft verricht, kan dus niet met zekerheid worden vastgesteld, maar dat is voor de het aannemen van medeplegen ook niet van groot belang. De bewijsmiddelen geven wel indicaties voor de handelingen die moeten zijn verricht (met de bevestiging ervan in de bevindingen bij het aantreffen van het slachtoffer en bij de sectie op het slachtoffer) en door wie ze zijn verricht: de verklaringen van de verdachte, [betrokkene 2] en [getuige 3], als kort hiervoor aangeduid en uitgewerkt in de bewijsmiddelen. Bij het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte gaat het hof, mede gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, uit van een gezamenlijk handelen van de verdachte en [medeverdachte], gericht op het overlijden van het slachtoffer. Het hof concludeert dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking bij de dodelijke geweldpleging tegen het slachtoffer, en dat zowel de verdachte als [medeverdachte] daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd. Derhalve was sprake van medeplegen. Dat uitsluitend de verdachte geweldshandelingen heeft toegepast, zoals de medeverdachte aan [betrokkene 2] heeft verteld, acht het hof in het licht van de overige bewijsmiddelen niet aannemelijk. In zoverre hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van [betrokkene 2].
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet worden vastgesteld dat het geweld is toegepast in relatie tot de wegnemingshandeling, dat er meer dan een fles whisky is weggenomen en dat [medeverdachte] daarbij een rol heeft gespeeld. Daarom komt het hof slechts tot een bewezenverklaring van (eenvoudige) diefstal van een fles whisky.
Bespreking van de verweren van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder
1. en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe de navolgende
– zakelijk weergegeven -verweren opgeworpen. Het hof verwijst naar de door de raadsman overgelegde pleitnotities.
a. De verdachte heeft gesteld dat niet hij de geweldsdelicten (mede) heeft gepleegd, maar een plotseling in de woning van het slachtoffer opduikende onbekend gebleven Afrikaanse man.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat het slachtoffer op 10 december 2014 rond 20.00 uur is overleden. Dit is niet vast te stellen. Het dodelijke geweld kan ook op een later moment hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de verdachte en [medeverdachte] op
10 december 2014 tussen 19.42 uur en 20.17 uur steeds samen zijn geweest.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat uitgesloten moet worden geacht dat anderen dan de verdachte en [medeverdachte] bij de dood van het slachtoffer betrokken kunnen zijn geweest. Het is zeer wel mogelijk dat [medeverdachte] ook andere telefoons dan de op haar naam staande onderzochte telefoon heeft gebruikt en anderen dan de verdachte heeft benaderd met de vraag om naar de woning van het slachtoffer te komen.
Er is geen enkel spoor van de verdachte in de woning van het slachtoffer aangetroffen. Diverse sporen zijn niet onderzocht, hoewel daartoe uitdrukkelijk verzoeken zijn gedaan. Indien het ontbreken van sporen de verdachte niet uitsluit, geldt dat ook ten aanzien van andere personen. Als er gevochten zou zijn met het zich verzettende slachtoffer is het ondenkbaar dat geen haren, huidschilfers of ander lichaamsmateriaal van de verdachte zou zijn aangetroffen.
De door [betrokkene 2] bij de politie afgelegde verklaringen (waarbij de verdediging niet aanwezig is geweest) mogen niet voor het bewijs worden gebruikt. Doordat [betrokkene 2] zich nadien (bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris) op haar verschoningsrecht heeft beroepen, is de verdediging niet in de gelegenheid geweest de door [betrokkene 2] bij de politie afgelegde verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen. Omdat het bewijs tegen de verdachte in belangrijke mate op die verklaringen (en met name die van 12 februari 2015) is gebaseerd en die verklaringen het doorslaggevend bewijs tegen de verdachte opleveren, kunnen die verklaringen tegen de achtergrond van artikel 6 EVRM en de inmiddels daarover ontstane jurisprudentie niet voor het bewijs worden gebezigd nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de getuige zelf te (doen) bevragen. Er is voor de betwiste verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende steunbewijs aanwezig en voor het gemis aan een eigen verhoormogelijkheid van de verdediging is ook geen afdoende compensatie geboden.
Bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] kunnen vraagtekens gezet worden en ook [medeverdachte] kan er belang bij hebben gehad om aan [betrokkene 2] onwaarheden te vertellen. [betrokkene 3] heeft slechts verklaard wat [medeverdachte] en [betrokkene 2] aan haar hebben verteld. Zij heeft geen tot de verdachte herleidbare informatie verstrekt.
De rechtbank heeft ten onrechte passages uit de verhoren van [getuige 3] (hof: de partner/vriendin van de verdachte) voor het bewijs gebruikt. De juistheid van die passages wordt door de verdediging betwist. Niet alleen heeft de rechtbank door “knippen en plakken” de strekking van de verklaringen van [getuige 3] geweld aangedaan, maar ook kan worden aangenomen dat [getuige 3] vóór haar verklaringen al beschikte over feiteninformatie door heimelijke telefonische contacten met de verdachte, door wat zij van de politie zelf heeft gehoord, en door wat zij van anderen kan hebben gehoord. Er werd immers in Rotterdam volop gesproken over het onderhavige gebeuren en diverse personen, zo blijkt uit het dossier, wisten feitelijke informatie daarover. Daarnaast heeft [getuige 3] wisselend verklaard en is zij door de politie bij het verhoor onder druk gezet.
i. Aan de door [medeverdachte] bij de politie afgelegde verklaringen dient geen geloof te worden gehecht nu zij op vele punten aantoonbaar heeft gelogen. De verdediging heeft [medeverdachte] geen vragen kunnen stellen omdat [medeverdachte] bij de politie op onderdelen zich op haar zwijgrecht heeft beroepen en bij de rechter-commissaris en als getuige ter terechtzitting van het hof op haar verschoningsrecht. Het is echter de leugenachtigheid die haar verklaringen onbruikbaar maakt.
Het telefoongesprek d.d. 30 december 2014 tussen de verdachte en zijn zus [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4]) mag niet als bewijs tegen de verdachte gebruikt worden omdat hetgeen door de verdachte daarin gezegd wordt niet mag worden gezien als een bekentenis ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit (het levensdelict).
Datzelfde geldt ten aanzien van hetgeen de verdachte blijkens een telefoongesprek d.d.
24 februari 2015 tussen [getuige 3] en [betrokkene 4] tegen [betrokkene 4] gezegd zou hebben. De door [betrokkene 4] gestelde mededeling van de verdachte mag niet als een bekentenis worden uitgelegd.
Tenslotte roept een telefoongesprek d.d. 24 januari 2015 tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte] vragen op.
De verdediging wijst op de aanwezigheid van ontlastende informatie.
Naast het ontbreken van sporen van de verdachte op de plaats van het delict (zie hiervoor), is niet gebleken van enig letsel bij de verdachte, had de verdachte geen enkel motief, past het doden van een persoon voor geld (en dan nog wel voor slechts
200 euro) niet bij de persoon van de verdachte, heeft hij zijn aanwezigheid in de buurt van het slachtoffer op 10 december 2014 niet willen verbloemen, kan ook uit de pro justitia rapportages geen agressieve indruk worden opgemaakt, heeft hij in alle openheid verklaringen bij de politie afgelegd en heeft hij juist aangedrongen op sporenonderzoek.
Het hof overweegt ten aanzien van de voormelde verweren als volgt.
Ad a.
De verdachte heeft gesteld dat hij, toen hij door [medeverdachte] meegenomen was in de woning van het slachtoffer, daar plotseling een Afrikaanse man zag, die hij tevoren ook in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer had gezien.
Deze man zou, al dan niet met [medeverdachte], geweld tegen het slachtoffer hebben toegepast. De verdachte zou het slachtoffer slechts geduwd hebben toen het slachtoffer op hem afgekomen was terwijl [medeverdachte] en de Afrikaanse man hem, verdachte, bij de arm vast hadden. De verdachte zou hierna de woning hebben verlaten, maar hij zou nog wel hebben gezien dat de Afrikaanse man het slachtoffer klappen gaf, dat [medeverdachte] het slachtoffer vasthield in zijn stoel en dat zij achter het slachtoffer stond en bewegingen maakte met haar armen.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaringen van de verdachte over de Afrikaanse man. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op de eerste dag van zijn verhoren (17 februari 2015) heeft de verdachte wel gesproken over een Afrikaanse man die hij heeft gezien. Deze man was in gezelschap van [medeverdachte]. De verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat hij in de woning van het slachtoffer was geweest. Later die dag heeft de verdachte verklaard dat hij wel in de woning van het slachtoffer was geweest en dat hij daar de Afrikaanse man had gezien.
Niet gebleken is dat de verdachte eerder aan iemand iets heeft verteld over de betrokkenheid van een Afrikaan. Zijn vriendin [getuige 3] hoort daar pas van in een telefoongesprek met de verdachte op 23 maart 2015 (verklaring [getuige 3] d.d. 24 maart 2015, p. 1806). [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 10 december 2014, nadat de verdachte naar [medeverdachte] was gegaan, diverse malen telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, waarbij hij steeds aangaf alleen te zijn met [medeverdachte] (verklaring [getuige 3] d.d. 3 maart 2015, p. 1533). [getuige 2], die de verdachte afzette bij [medeverdachte] in de Beverwaard, verklaart evenmin over een Afrikaan (verklaring [getuige 2] d.d. 5 maart 2015, p. 1565 e.v.).
[medeverdachte] heeft evenmin verklaard over een Afrikaan, die volgens de verdachte in haar gezelschap zou zijn geweest. Zij heeft op 10 december 2014 met haar telefoon (nummer [telefoonnummer 1]) tussen 07.49 en 22.42 uur 75 maal gebeld en/of een sms-bericht verzonden (proces-verbaal onderzoek alternatief scenario [verdachte] d.d. 26 maart 2015, met bijlage, p. 1826 e.v.). Het betreft uitsluitend contacten met de telefoonnummers van [betrokkene 2], [betrokkene 1], de verdachte, [getuige 3] en het slachtoffer. Niet blijkt van telefonisch contact van [medeverdachte] met enig ander nummer dat van “de Afrikaan” zou kunnen zijn. Volgens de verdachte zou [medeverdachte] die dag wel telefonisch contact met de Afrikaan hebben gehad. Dat zij op die dag juist voor het contact met “de Afrikaan” een ander toestel gebruikt zou hebben, is hoogst onaannemelijk. Ook anderszins biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt dat de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van een Afrikaanse man in de woning van het slachtoffer kan bevestigen.
Het hof betrekt hierbij voorts de omstandigheid dat de verdachte in zijn verhoor van 3 maart 2015 een verspreking maakte, terwijl hij liet zien hoe de Afrikaanse man het slachtoffer beetpakte. De verbalisanten hoorden de verdachte toen zeggen: “
Ikpakte, ja, gewoon zo” (proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2015, p. 1514).
Tot slot zij vermeld dat de verdachte op 30 december 2014, bijna drie weken nadat het slachtoffer om het leven is gebracht, een telefoongesprek heeft gevoerd met zijn (half)zus [betrokkene 4], waarin hij heeft gezegd dat hij “voor het eind van het jaar een klote ding” heeft gedaan en dat dit ding is fout gegaan. Hij heeft gezegd: “Misschien is de persoon zelfs verneukt” en “Als ze komen kloten, dan krijg ik zeker 12 jaar”.
Ad b.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 18.58 uur met een taxi thuis is afgezet. Volgens de zus van het slachtoffer was in Whatsapp te zien dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 19.50 uur voor het laatst online is geweest. Uit het onderzoek naar de historische telecommunicatiegegevens van de telefoon van het slachtoffer volgt dat op
10 december 2014 om 19.53 uur het laatste geregistreerde contact plaatsvond. Dat het slachtoffer niet meer reageerde op berichten was – zoals diverse getuigen hebben verklaard – uitzonderlijk voor hem (verklaring [getuige 4] d.d. 13 december 2014, p. 37, en verklaring [getuige 1] 15 december 2014, p. 80). Het slachtoffer is op 12 december 2014 levenloos in de woning aangetroffen. Het sectierapport vermeldt dat de gevorderde postmortale veranderingen van het lichaam van het slachtoffer duiden op een interval van meerdere dagen (in een goed verwarmd huis).
Uit de bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte op 10 december 2014 in het genoemde tijdsbestek van 19.42 tot 20.17 uur enige tijd in de woning van de verdachte aanwezig zijn geweest en dat in de tijd waarin de verdachte en de medeverdachte samen aanwezig waren geweld is toegepast op het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat na hun vertrek uit de woning nog door anderen geweld op het slachtoffer is uitgeoefend. Het hof concludeert daaruit en op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dat het slachtoffer ten gevolge van het binnen voormeld tijdsbestek in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte toegepaste geweld is overleden. Dat het slachtoffer mogelijk pas na dit tijdsbestek is overleden, is voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet van belang, omdat dat overlijden het directe gevolg was van het in de bewuste tijdspanne op hem toegepaste geweld.
Ad c.
Het hof verwijst naar de bewijsmiddelen, in het bijzonder naar de omstandigheid dat [medeverdachte] de verdachte heeft gevraagd naar de woning van het slachtoffer te komen, dat [medeverdachte] de verdachte daar binnen heeft gelaten en dat de verdachten om 20.17 uur nog telefonisch contact met elkaar hebben gehad terwijl de beide telefoons de zendmast aan de [straatnaam 3] aanstraalden. Op dit moment waren [medeverdachte] en de verdachte kennelijk niet meer samen. Het hof merkt op dat niet vastgesteld kan worden dat zij gedurende
alleminuten in genoemd tijdsbestek samen in de woning van het slachtoffer waren. Zeer denkbaar is ook dat zij niet samen maar apart van elkaar daar zijn weggegaan. Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat zij daar wel gedurende enige tijd samen zijn geweest. Het hof wijst erop dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij binnen in de woning van het slachtoffer een Afrikaanse man aantrof die vervolgens geweld op het slachtoffer heeft toegepast (zie hiervoor).
Ad d.
De stelling dat het zeer wel mogelijk is dat [medeverdachte] op de bewuste 10 december 2014 ook andere telefoons gebruikte en anderen dan de verdachte heeft benaderd met de vraag om naar de woning van het slachtoffer te komen is louter speculatief en niet concreet onderbouwd. De door [medeverdachte] gebruikte telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] is uitgelezen en daaruit blijkt op de bewuste dag van een groot aantal telefonische contacten (zie bewijsmiddelen). Dat zij tegelijkertijd ook nog van een andere telefoon gebruik maakte is op geen enkele manier aannemelijk geworden en het dossier biedt ook geen feitelijk aanknopingspunt daarvoor. Datzelfde geldt voor het benaderen van anderen dan de verdachte.
Ad e.
Het niet aantreffen van materiaal afkomstig van de verdachte sluit hem niet uit als (mede-)dader. Het is zeer wel mogelijk dat de verdachte en de medeverdachte gebruik hebben gemaakt van enige vorm van lichaamsbedekking (bijvoorbeeld handschoenen en/of hoofd/gezichtsbedekking) of andere hulpmiddelen en dat daardoor zelfs bij een heftig geweldsincident als het onderhavige geen identificeerbaar materiaal van de verdachte of de medeverdachte is achtergebleven. Daarnaast is het mogelijk dat wel achtergebleven materiaal niet meer zichtbaar is door het overvloedige bloeden van het slachtoffer of doordat er is schoongemaakt. Tenslotte kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke geweldhandelingen door de ene en welke door de andere dader zijn gepleegd. Het hof concludeert dat de omstandigheid dat geen materiaal van de verdachte is aangetroffen niet dwingt tot de conclusie dat de verdachte geen (mede-)dader geweest kan zijn. Het door de verdediging ingebrachte rapport van Forensica maakt dat niet anders. In dat rapport wordt geen aandacht gegeven aan de mogelijkheid van lichaamsbedekking of andere hulpmiddelen en de mogelijke effecten van overvloedig bloeden en schoonmaken.
Ad f.
Het is juist dat [betrokkene 2] wel diverse malen bij de politie is gehoord en dat zij zich ten overstaan van de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris op haar verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft derhalve het ondervragingsrecht niet effectief kunnen uitoefenen. Een en ander kan aan het gebruik van verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs tegen de verdachte in de weg staan wanneer het bewijs tegen de verdachte in overwegende mate op die verklaringen wordt gebaseerd.
Het hof stelt vast dat het bewijs tegen de verdachte niet in overwegende of belangrijke mate is gebaseerd op verklaringen van [betrokkene 2]. De kern van het bewijs wordt geleverd door:
  • De eigen verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de woning en de aanwezigheid van [medeverdachte] daar toen er geweld tegen het slachtoffer werd toegepast.
  • De verklaring van de verdachte omtrent het telefonisch contact met [medeverdachte] waarin [medeverdachte] aangaf dat de verdachte naar de woning kon komen.
  • De zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoons van zowel de verdachte als [medeverdachte] de zendmast aan de [straatnaam 3] aanstraalden toen zij om 19.42 en 20.17 uur telefonisch contact met elkaar hadden.
  • De wijze van aantreffen van het overleden slachtoffer en de medische bevindingen omtrent het toegepaste geweld.
  • Het opgenomen gesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 2] op 24 januari 2015 om 15.10 uur.
  • Het opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en zijn (half)zus [betrokkene 4] op 30 december 2014.
  • De verklaring van [getuige 3] over wat zij van [verdachte] heeft gehoord en over het telefonisch contact met hem op 10 december 2014 omstreeks 19.52 uur, en de daarop betrekking hebbende historische telefoongegevens.
De in de bewijsmiddelen aangehaalde verklaring van [betrokkene 2] is voor dat bewijs ondersteunend. Daarmee staat niets aan het gebruik van die verklaring in de weg.
Ad g.
Hetgeen de verdediging ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 2] heeft opgemerkt (een mogelijk eigen belang om te liegen, het mogelijk beschermen van “de Afrikaanse” man omdat deze wellicht ook uit het Eritrese milieu afkomstig is), is speculatief en niet onderbouwd. In hetgeen de verdediging heeft opgeworpen is geen grond gelegen om de verklaringen van [betrokkene 2] buiten beschouwing te laten.
Hetgeen [betrokkene 2] heeft verklaard (politieverklaring d.d. 12 februari 2015) over hetgeen volgens mededelingen van [medeverdachte] gebeurd is in de woning van het slachtoffer, vindt op diverse onderdelen ook elders steun (bij voorbeeld het binnenlaten van de Antiliaan, de plas bloed op de grond en het schoonmaken, dat het slachtoffer vanaf de grond in een stoel gezet is, het meenemen van spullen door de Antiliaan). Het hof is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 2] over hetgeen zij van [medeverdachte] gehoord heeft. Dat [betrokkene 2] op (minder belangrijke) onderdelen in haar verklaringen wellicht niet steeds consistent is geweest, maakt dat niet anders.
Het hof is van oordeel dat er geen reden is om de verklaringen van [betrokkene 2] als onbetrouwbaar van het bewijs uit te sluiten.
Er is ook geen reden om de verklaringen van [betrokkene 3], voor zover die bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, van het bewijs uit te sluiten.
Ad h.
Het hof ziet geen reden om de verklaringen van [getuige 3], de vriendin van de verdachte, van het bewijs uit te sluiten. Of, zoals door de verdediging is gesteld, [getuige 3] vóór haar verklaringen al over veel zaaksinformatie beschikte door heimelijke telefonische contacten met de verdachte, door wat de politie haar heeft verteld of door wat zij mogelijk van anderen heeft gehoord, kan niet worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de verklaringen van [getuige 3] slechts gebaseerd zijn op tevoren bij [getuige 3] aanwezige dossierkennis.
Dat er bij de politieverhoren sprake is geweest van ongeoorloofde druk, is niet gebleken, en evenmin is gebleken dat de druk die zij mogelijk wel gevoeld heeft, en die veelal inherent is aan het ondergaan van politieverhoren, heeft geleid tot het afleggen van onjuiste verklaringen.
Ad i.
Nu het hof de verklaringen van [medeverdachte] niet voor het bewijs zal gebruiken, kan aan dit verweer voorbij worden gegaan.
Ad j.
Het door de verdediging genoemde telefoongesprek d.d.
30 december 2014 wordt door het hof tot het bewijs gebezigd.
Naar het oordeel van het hof draagt dit gesprek in het licht van de overige bewijsmiddelen bij aan het bewijs. De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gebezigde bewoordingen anders moeten worden opgevat dan de letterlijke tekst weergeeft en dat deze bewoordingen slechts gebruikt zijn omdat de verdachte bang was dat hij ten onrechte van de geweldsfeiten tegen het slachtoffer zou worden beschuldigd.
Dat [medeverdachte] het in het telefoongesprek van 24 januari 2015 met [betrokkene 2] over een jongen heeft, terwijl de verdachte geen jongen meer is, doet aan de bewijskracht van hetgeen gezegd is niet af. In het licht van de overige bewijsmiddelen kan het alleen de verdachte zijn die met ‘jongen’ werd bedoeld.
Ad k.
De door de verdediging opgesomde ontlastende informatie overtuigt het hof niet. Ten aanzien van het ontbreken van sporen van de verdachte heeft het hof hiervoor reeds overwogen dat die omstandigheid de verdachte geenszins uitsluit als dader. Het motief van de verdachte kan het hof niet beoordelen nu de verdachte de feiten heeft ontkend, maar dat wil niet zeggen dat er geen motief was. Dat feiten als ten laste gelegd niet bij de verdachte passen en dat de pro justitia rapportages geen melding maken van een agressieve indruk van de verdachte, sluit de schuld van de verdachte niet uit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij, op 10 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en een plastic tas over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatst en een (water)slang om de hals van die [slachtoffer] geplaatst en (vervolgens) die (water)slang aangetrokken en omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij, op 10 december 2014 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles drank (whisky), toebehorende aan [slachtoffer]
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan doodslag. Samen met de medeverdachte heeft hij in de eigen woning van het slachtoffer geweld op het slachtoffer toegepast, waardoor het slachtoffer is overleden. Aldus heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven, ontnomen.
De verdachte heeft hiermee de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting in hoger beroep is voorgelezen. De verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in het hoe en waarom hij tot het onderhavige delict is gekomen. Dit bemoeilijkt de rouwverwerking voor de nabestaanden. Vanzelfsprekend brengt het handelen van de verdachte tevens beroering en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij degenen die er kennis van hebben genomen. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal, door uit de woning van het slachtoffer een fles whisky mee te nemen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat, ondanks de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde geweld, een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren een passende sanctie zou zijn geweest. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep is overschreden. Tevens is het dossier niet binnen zes maanden na het instellen van hoger beroep ter griffie bij het hof binnengekomen. Gelet hierop zal het hof op de overwogen gevangenisstraf 6 maanden in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en
6 maanden resteert.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 30.964,65 (bestaande uit € 8.464,65 materiële schade en € 22.500,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts wordt vergoeding van de proceskosten gevorderd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 8.464,65 materiële schade is geleden (bestaande uit kosten crematie, kosten afscheidsbijeenkomst en kosten notaris). Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering ten aanzien van de immateriële schade betreft enerzijds een bedrag van € 20.000,00 voor schade door het slachtoffer zelf geleden. Een dergelijke vordering kan uitsluitend door het slachtoffer zelf worden ingediend. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering.
Voor het overige deel, € 2.500,00 als vergoeding voor schade door de benadeelde partij zelf geleden, zal de vordering worden afgewezen. Het hof wijst er in dit verband op dat een vergoeding voor immateriële schade in de vorm van affectieschade thans niet toewijsbaar is omdat een wettelijke basis ontbreekt. Het door de raadsvrouw van de benadeelde partij genoemde wetsontwerp treedt pas op 1 januari 2019 in werking en heeft geen terugwerkende kracht.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998, 475) valt af te leiden dat het een benadeelde partij vrijstaat geen gebruik te maken van een toevoeging. Anders dan de rechtbank ziet het hof dus reden om de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten – deels – voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Het hof begroot deze kosten in totaal – op basis van het gebruikelijke liquidatietarief – vooralsnog op € 2.781,00. Deze proceskosten zijn gemaakt ten behoeve van één vordering tot schadevergoeding, die de benadeelde partij in twee verschillende strafzaken (de zaak tegen de verdachte en de zaak tegen de medeverdachte) heeft ingediend. Gelet hierop ziet het hof aanleiding om in iedere zaak de proceskosten te begroten op de helft van voornoemd bedrag, derhalve op € 1.390,50.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 8.464,65 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] (inmiddels overleden) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 13.350,00 (bestaande uit € 10.850,00 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep (door de dochter van de benadeelde partij) gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen. Het hof wijst er in dit verband op dat een vergoeding voor immateriële schade in de vorm van affectieschade thans niet toewijsbaar is omdat een wettelijke basis ontbreekt. Het door de raadsvrouw van de benadeelde partij genoemde wetsontwerp treedt pas op 1 januari 2019 in werking en heeft geen terugwerkende kracht.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade (bestaande uit de weggenomen geldbedragen met de pinpas van het slachtoffer) overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
De vordering van de benadeelde partij zal als niet op de wet gebaseerd worden afgewezen. Het hof wijst er in dit verband op dat een vergoeding voor immateriële schade in de vorm van affectieschade thans niet toewijsbaar is omdat een wettelijke basis ontbreekt. Het door de raadsvrouw van de benadeelde partij genoemde wetsontwerp treedt pas op 1 januari 2019 in werking en heeft geen terugwerkende kracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 43a, 47, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder
1. subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.464,65 (achtduizend vierhonderdvierenzestig euro en vijfenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.390,50 (duizend driehonderdnegentig euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.464,65 (achtduizend vierhonderdvierenzestig euro en vijfenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoeningmet dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 december 2014.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 november 2018.