20.17uur hebben de telefoons van de verdachte en de medeverdachte geen contact met elkaar.
Volgens de zus van het slachtoffer was in Whatsapp te zien dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 19.50 uur voor het laatst online is geweest. Uit het onderzoek naar de historische telecommunicatiegegevens van de telefoon van het slachtoffer volgt dat op
10 december 2014 om 19.53 uur het laatste geregistreerde contact plaatsvond.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard, zoals hierboven reeds weergegeven, dat hij in de avond van 10 december 2014 in de woning van het slachtoffer is geweest nadat [medeverdachte] hem had binnengelaten. In de hal van de woning zag hij een fiets staan, hetgeen overeenkomt met de bevindingen van de na het aantreffen van het slachtoffer ter plaatse gekomen verbalisanten. De verdachte heeft verder verklaard dat hij in de woning de oude blanke man (het hof begrijpt: het slachtoffer) een duw heeft gegeven en dat het slachtoffer klappen heeft gekregen.
Op de vraag wat [medeverdachte] over die oude blanke man had verteld antwoordt de verdachte dat de medeverdachte eerder die avond tegen hem had gezegd dat ze die man kende en dat die man dood moest. Over het handelen van [medeverdachte] in de woning van het slachtoffer verklaart de verdachte dat de medeverdachte iets met het slachtoffer deed, dat het slachtoffer in de stoel zat en dat de medeverdachte achter hem stond, dat [medeverdachte] met haar handen bezig was en dat het leek alsof ze het slachtoffer bij de schouders vasthield.
De verdachte heeft op de zitting in eerste aanleg van
2 juni 2016 voorts verklaard dat hij zag dat iemand een slang om de nek van het slachtoffer heeft gelegd en die heeft aangetrokken. [medeverdachte] zat volgens hem bij die tuinslang. Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betwist dat hij dit ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, maar dit acht het hof niet aannemelijk. Het element van de slang komt namelijk op twee verschillende momenten terug in het verhoor van de verdachte, zoals dat is weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. Bovendien heeft de verdediging pas ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2018 opmerkingen gemaakt over dat proces-verbaal. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg een onjuiste weergave behelst van de aldaar door de verdachte afgelegde verklaring.
Verklaring van de medeverdachte
[medeverdachte] heeft ontkend in de avond van
10 december 2014 in de woning van het slachtoffer te zijn geweest.
Op de telefoon van de hierna te bespreken [betrokkene 1] is een audiobestand aangetroffen. Dit bestand betreft een opgenomen gesprek tussen de hierna te bespreken [betrokkene 2] en [medeverdachte], van 24 januari 2015. In dit gesprek zegt [betrokkene 2]: “Je hebt geluk dat je het in je eentje hebt gedaan”, waarop [medeverdachte] zegt “alleen met die jongen. Maar hij wordt niet opgepakt (..) Maar er is ook geen getuige (bewijs)”.
[getuige 3], vriendin van de verdachte, heeft verklaard dat zij kort na 10 december 2014 van de verdachte heeft gehoord dat [medeverdachte] een zak over het hoofd van die man (het hof begrijpt: het slachtoffer) wilde doen. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat zij (het hof begrijpt: op 10 december 2014) de verdachte belde, en dat de verdachte toen tegen haar zei dat hij bezig was. Volgens [getuige 3] was de verdachte toen bij “die meneer”. De verdachte hijgde aan de telefoon en was volgens [getuige 3] met die man in een worsteling of zoiets. Hij zei dat hij zo terug zou bellen. Het was een heel kort gesprek. Dat er telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en [getuige 3] wordt bevestigd door de historische telefoongegevens van de telefoon van de verdachte ([telefoonnummer 2]): 19.52.13 uur 2 seconden en 19.52.40 uur 23 seconden. Deze tijdstippen liggen twee minuten nadat het slachtoffer voor het laatst online is geweest. Dat is opmerkelijk.
Op 30 december 2014 voert de verdachte een telefoongesprek met zijn (half)zus, waarin hij zegt dat hij voor het eind van het jaar “een klote ding” heeft gedaan, en dat dat ding fout is gegaan/gelopen. Hij zegt: “Misschien is de mens/persoon zelfs verneukt” en “als ze komen kloten, dan krijg ik zeker 12 jaar”.
Reeds op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – stelt het hof vast dat de verdachte en de medeverdachte tussen circa 19.45 uur en uiterlijk 20.17 uur enige tijd in elkaars gezelschap in de woning van het slachtoffer waren en dat in de tijd waarin de verdachte en de medeverdachte daar samen aanwezig waren geweld is toegepast op het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat na hun vertrek uit de woning nog door anderen geweld op het slachtoffer is uitgeoefend. Het hof concludeert daaruit en op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dat het slachtoffer ten gevolge van het binnen voormeld tijdsbestek in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte toegepaste geweld is overleden.
Het hof hecht, in het licht van de bewijsmiddelen, geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte] dat zij in de avond van 10 december 2014 niet in de woning van het slachtoffer is geweest.
De verdachte stelt dat hij het slachtoffer slechts een duw heeft gegeven en dat hij heeft gezien dat het slachtoffer daarna klappen heeft gekregen van een derde in de woning aanwezige persoon, een Afrikaanse man. Met de rechtbank acht het hof dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk. Zie hiervoor de bespreking van de verweren van de verdediging.
Verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]
[betrokkene 2], een nichtje van [medeverdachte], heeft verklaard dat [medeverdachte] heeft gezegd dat een Antilliaanse man hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een tik had gegeven. Eerst had [medeverdachte] het over één tik. Later werden het meer tikken en sprak [medeverdachte] over opgezette ogen. [medeverdachte] vertelde dat ze in paniek was geraakt omdat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) de pinpas (het hof begrijpt: van het slachtoffer) niet had teruggebracht. [medeverdachte] vertelde dat zij een Antilliaanse man had gebeld, van wie zij wist dat hij geldproblemen had. Die man was langs geweest en heeft hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een paar tikken gegeven. [medeverdachte] vertelde dat de man die was geslagen opgezette ogen had en dat er een plas bloed lag. [medeverdachte] heeft tegen [betrokkene 2] gezegd dat de Antilliaanse man de man heeft verstikt.
[betrokkene 2] verklaart verder dat [medeverdachte], op de dag dat zij zichzelf ging aangeven bij de politie, haar in detail heeft verteld wat er is gebeurd: De Antilliaanse man is naar binnen gegaan en heeft hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) een paar tikken gegeven. Het slachtoffer viel op de grond. Hij was nog niet dood. Hij vocht wel terug. [medeverdachte] heeft verteld dat hij haar nog aan keek en om hulp vroeg. [medeverdachte] is toen blijven kijken. [medeverdachte] heeft bewijsmateriaal weggehaald en ze hebben hem op de stoel achtergelaten. Het slachtoffer is dood in zijn stoel gezet. [medeverdachte] heeft gezegd dat hij op de grond is doodgegaan.
Op de vraag of [medeverdachte] nog aan [betrokkene 2] heeft verteld hoe die Antilliaanse man binnen was gekomen verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] de deur voor hem heeft opengemaakt. [medeverdachte] was binnen in huis. [medeverdachte] heeft aan [betrokkene 2] gevraagd of [betrokkene 2] wilde vertellen dat [medeverdachte] bij haar was rond die tijd. Verder verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] haar vertelde dat die Antilliaan op het slachtoffer lag toen hij hem sloeg. Terwijl die Antilliaan hem sloeg zei de Antilliaan tegen [medeverdachte] dat zij alles moest opruimen.
Over de Antilliaanse man verklaart [betrokkene 2] dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij handschoenen droeg, dat hij geen adres heeft omdat hij in het verleden een wietplantage had en daardoor zijn huis is kwijtgeraakt en dat hij daarom bij zijn vriendin woont. Het hof merkt op dat de verdachte voldoet aan de hier gegeven omschrijving van de Antilliaan en wijst in dit verband op de verklaring die de verdachte op 17 februari 2015 bij de politie heeft afgelegd.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat er op 20 januari 2015, na de uitzending van Opsporing verzocht, een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning van de nicht van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), tussen [betrokkene 3], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [medeverdachte]. Zij hoorde toen dat [medeverdachte] vertelde – toen aan [medeverdachte] werd gevraagd wie hem (hof het begrijpt: het slachtoffer) had vermoord – dat zij de deur had opengedaan, dat er iemand binnenkwam en dat die persoon de man (het hof begrijpt: het slachtoffer) had geslagen en spullen had meegenomen. [medeverdachte] was daar vrij stellig in. Op de vraag van [betrokkene 3] wie die binnengelaten persoon was, antwoordde [medeverdachte] dat die man tegen haar heeft gezegd dat zij elkaar na die dag niet meer kenden. [medeverdachte] vertelde verder dat ze hem (het hof begrijpt: het slachtoffer) dood heeft gezien.
Ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat na de uitzending van Opsporing Verzocht een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 2], tussen haar, [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [medeverdachte]. Zij heeft toen gehoord dat [medeverdachte] sprak over een Antilliaanse man die zij niet kon vinden, die niet stond ingeschreven op een Nederlands adres en die bij zijn vriendin zou zijn.
Deze verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] vormen naar het oordeel van het hof steunbewijs voor en verdere invulling van vorenstaande tussenconclusie.
Op het slachtoffer is fors geweld toegepast waardoor hij een gebroken neus en blauwe plekken heeft opgelopen. Er is verder omsnoerend en/of samendrukkend geweld toegepast op zijn hals. Er is een plastic zak om zijn hoofd geplaatst, daar overheen is een tuinslang aangebracht en die slang is aangetrokken. Gelet op de aard van deze geweldshandelingen was bij degenen die dit letsel hebben aangebracht, onmiskenbaar sprake van opzet op de dood van het slachtoffer.
Voor medeplegen is nodig dat bij het begaan van het feit sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de daders en dat het handelen van iedere dader een substantiële bijdrage aan de totstandkoming van het feit oplevert.
Het hof stelt vast dat slechts de verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren bij de geweldpleging tegen het slachtoffer. [medeverdachte] heeft de verdachte benaderd om met haar naar de woning van het slachtoffer te gaan. Zij heeft de verdachte de woning van het slachtoffer binnen gelaten. Toen [medeverdachte] en de verdachte in de woning van het slachtoffer waren, is het dodelijk geweld tegen het slachtoffer uitgeoefend. Het hof neemt op grond van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderling verband bezien, aan dat dit laatste een gezamenlijk handelen is geweest. Noch de verdachte noch [medeverdachte] heeft openheid van zaken gegeven. Wie van hen welke handelingen heeft verricht, kan dus niet met zekerheid worden vastgesteld, maar dat is voor de het aannemen van medeplegen ook niet van groot belang. De bewijsmiddelen geven wel indicaties voor de handelingen die moeten zijn verricht (met de bevestiging ervan in de bevindingen bij het aantreffen van het slachtoffer en bij de sectie op het slachtoffer) en door wie ze zijn verricht: de verklaringen van de verdachte, [betrokkene 2] en [getuige 3], als kort hiervoor aangeduid en uitgewerkt in de bewijsmiddelen. Bij het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte gaat het hof, mede gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, uit van een gezamenlijk handelen van de verdachte en [medeverdachte], gericht op het overlijden van het slachtoffer. Het hof concludeert dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking bij de dodelijke geweldpleging tegen het slachtoffer, en dat zowel de verdachte als [medeverdachte] daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd. Derhalve was sprake van medeplegen. Dat uitsluitend de verdachte geweldshandelingen heeft toegepast, zoals de medeverdachte aan [betrokkene 2] heeft verteld, acht het hof in het licht van de overige bewijsmiddelen niet aannemelijk. In zoverre hecht het hof geen geloof aan de verklaringen van [betrokkene 2].
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet worden vastgesteld dat het geweld is toegepast in relatie tot de wegnemingshandeling, dat er meer dan een fles whisky is weggenomen en dat [medeverdachte] daarbij een rol heeft gespeeld. Daarom komt het hof slechts tot een bewezenverklaring van (eenvoudige) diefstal van een fles whisky.
Bespreking van de verweren van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder
1. en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe de navolgende
– zakelijk weergegeven -verweren opgeworpen. Het hof verwijst naar de door de raadsman overgelegde pleitnotities.
a. De verdachte heeft gesteld dat niet hij de geweldsdelicten (mede) heeft gepleegd, maar een plotseling in de woning van het slachtoffer opduikende onbekend gebleven Afrikaanse man.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat het slachtoffer op 10 december 2014 rond 20.00 uur is overleden. Dit is niet vast te stellen. Het dodelijke geweld kan ook op een later moment hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de verdachte en [medeverdachte] op
10 december 2014 tussen 19.42 uur en 20.17 uur steeds samen zijn geweest.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat uitgesloten moet worden geacht dat anderen dan de verdachte en [medeverdachte] bij de dood van het slachtoffer betrokken kunnen zijn geweest. Het is zeer wel mogelijk dat [medeverdachte] ook andere telefoons dan de op haar naam staande onderzochte telefoon heeft gebruikt en anderen dan de verdachte heeft benaderd met de vraag om naar de woning van het slachtoffer te komen.
Er is geen enkel spoor van de verdachte in de woning van het slachtoffer aangetroffen. Diverse sporen zijn niet onderzocht, hoewel daartoe uitdrukkelijk verzoeken zijn gedaan. Indien het ontbreken van sporen de verdachte niet uitsluit, geldt dat ook ten aanzien van andere personen. Als er gevochten zou zijn met het zich verzettende slachtoffer is het ondenkbaar dat geen haren, huidschilfers of ander lichaamsmateriaal van de verdachte zou zijn aangetroffen.
De door [betrokkene 2] bij de politie afgelegde verklaringen (waarbij de verdediging niet aanwezig is geweest) mogen niet voor het bewijs worden gebruikt. Doordat [betrokkene 2] zich nadien (bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris) op haar verschoningsrecht heeft beroepen, is de verdediging niet in de gelegenheid geweest de door [betrokkene 2] bij de politie afgelegde verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen. Omdat het bewijs tegen de verdachte in belangrijke mate op die verklaringen (en met name die van 12 februari 2015) is gebaseerd en die verklaringen het doorslaggevend bewijs tegen de verdachte opleveren, kunnen die verklaringen tegen de achtergrond van artikel 6 EVRM en de inmiddels daarover ontstane jurisprudentie niet voor het bewijs worden gebezigd nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de getuige zelf te (doen) bevragen. Er is voor de betwiste verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende steunbewijs aanwezig en voor het gemis aan een eigen verhoormogelijkheid van de verdediging is ook geen afdoende compensatie geboden.
Bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] kunnen vraagtekens gezet worden en ook [medeverdachte] kan er belang bij hebben gehad om aan [betrokkene 2] onwaarheden te vertellen. [betrokkene 3] heeft slechts verklaard wat [medeverdachte] en [betrokkene 2] aan haar hebben verteld. Zij heeft geen tot de verdachte herleidbare informatie verstrekt.
De rechtbank heeft ten onrechte passages uit de verhoren van [getuige 3] (hof: de partner/vriendin van de verdachte) voor het bewijs gebruikt. De juistheid van die passages wordt door de verdediging betwist. Niet alleen heeft de rechtbank door “knippen en plakken” de strekking van de verklaringen van [getuige 3] geweld aangedaan, maar ook kan worden aangenomen dat [getuige 3] vóór haar verklaringen al beschikte over feiteninformatie door heimelijke telefonische contacten met de verdachte, door wat zij van de politie zelf heeft gehoord, en door wat zij van anderen kan hebben gehoord. Er werd immers in Rotterdam volop gesproken over het onderhavige gebeuren en diverse personen, zo blijkt uit het dossier, wisten feitelijke informatie daarover. Daarnaast heeft [getuige 3] wisselend verklaard en is zij door de politie bij het verhoor onder druk gezet.
i. Aan de door [medeverdachte] bij de politie afgelegde verklaringen dient geen geloof te worden gehecht nu zij op vele punten aantoonbaar heeft gelogen. De verdediging heeft [medeverdachte] geen vragen kunnen stellen omdat [medeverdachte] bij de politie op onderdelen zich op haar zwijgrecht heeft beroepen en bij de rechter-commissaris en als getuige ter terechtzitting van het hof op haar verschoningsrecht. Het is echter de leugenachtigheid die haar verklaringen onbruikbaar maakt.
Het telefoongesprek d.d. 30 december 2014 tussen de verdachte en zijn zus [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4]) mag niet als bewijs tegen de verdachte gebruikt worden omdat hetgeen door de verdachte daarin gezegd wordt niet mag worden gezien als een bekentenis ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit (het levensdelict).
Datzelfde geldt ten aanzien van hetgeen de verdachte blijkens een telefoongesprek d.d.
24 februari 2015 tussen [getuige 3] en [betrokkene 4] tegen [betrokkene 4] gezegd zou hebben. De door [betrokkene 4] gestelde mededeling van de verdachte mag niet als een bekentenis worden uitgelegd.
Tenslotte roept een telefoongesprek d.d. 24 januari 2015 tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte] vragen op.
De verdediging wijst op de aanwezigheid van ontlastende informatie.
Naast het ontbreken van sporen van de verdachte op de plaats van het delict (zie hiervoor), is niet gebleken van enig letsel bij de verdachte, had de verdachte geen enkel motief, past het doden van een persoon voor geld (en dan nog wel voor slechts
200 euro) niet bij de persoon van de verdachte, heeft hij zijn aanwezigheid in de buurt van het slachtoffer op 10 december 2014 niet willen verbloemen, kan ook uit de pro justitia rapportages geen agressieve indruk worden opgemaakt, heeft hij in alle openheid verklaringen bij de politie afgelegd en heeft hij juist aangedrongen op sporenonderzoek.
Het hof overweegt ten aanzien van de voormelde verweren als volgt.
De verdachte heeft gesteld dat hij, toen hij door [medeverdachte] meegenomen was in de woning van het slachtoffer, daar plotseling een Afrikaanse man zag, die hij tevoren ook in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer had gezien.
Deze man zou, al dan niet met [medeverdachte], geweld tegen het slachtoffer hebben toegepast. De verdachte zou het slachtoffer slechts geduwd hebben toen het slachtoffer op hem afgekomen was terwijl [medeverdachte] en de Afrikaanse man hem, verdachte, bij de arm vast hadden. De verdachte zou hierna de woning hebben verlaten, maar hij zou nog wel hebben gezien dat de Afrikaanse man het slachtoffer klappen gaf, dat [medeverdachte] het slachtoffer vasthield in zijn stoel en dat zij achter het slachtoffer stond en bewegingen maakte met haar armen.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaringen van de verdachte over de Afrikaanse man. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op de eerste dag van zijn verhoren (17 februari 2015) heeft de verdachte wel gesproken over een Afrikaanse man die hij heeft gezien. Deze man was in gezelschap van [medeverdachte]. De verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat hij in de woning van het slachtoffer was geweest. Later die dag heeft de verdachte verklaard dat hij wel in de woning van het slachtoffer was geweest en dat hij daar de Afrikaanse man had gezien.
Niet gebleken is dat de verdachte eerder aan iemand iets heeft verteld over de betrokkenheid van een Afrikaan. Zijn vriendin [getuige 3] hoort daar pas van in een telefoongesprek met de verdachte op 23 maart 2015 (verklaring [getuige 3] d.d. 24 maart 2015, p. 1806). [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 10 december 2014, nadat de verdachte naar [medeverdachte] was gegaan, diverse malen telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, waarbij hij steeds aangaf alleen te zijn met [medeverdachte] (verklaring [getuige 3] d.d. 3 maart 2015, p. 1533). [getuige 2], die de verdachte afzette bij [medeverdachte] in de Beverwaard, verklaart evenmin over een Afrikaan (verklaring [getuige 2] d.d. 5 maart 2015, p. 1565 e.v.).
[medeverdachte] heeft evenmin verklaard over een Afrikaan, die volgens de verdachte in haar gezelschap zou zijn geweest. Zij heeft op 10 december 2014 met haar telefoon (nummer [telefoonnummer 1]) tussen 07.49 en 22.42 uur 75 maal gebeld en/of een sms-bericht verzonden (proces-verbaal onderzoek alternatief scenario [verdachte] d.d. 26 maart 2015, met bijlage, p. 1826 e.v.). Het betreft uitsluitend contacten met de telefoonnummers van [betrokkene 2], [betrokkene 1], de verdachte, [getuige 3] en het slachtoffer. Niet blijkt van telefonisch contact van [medeverdachte] met enig ander nummer dat van “de Afrikaan” zou kunnen zijn. Volgens de verdachte zou [medeverdachte] die dag wel telefonisch contact met de Afrikaan hebben gehad. Dat zij op die dag juist voor het contact met “de Afrikaan” een ander toestel gebruikt zou hebben, is hoogst onaannemelijk. Ook anderszins biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt dat de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van een Afrikaanse man in de woning van het slachtoffer kan bevestigen.
Het hof betrekt hierbij voorts de omstandigheid dat de verdachte in zijn verhoor van 3 maart 2015 een verspreking maakte, terwijl hij liet zien hoe de Afrikaanse man het slachtoffer beetpakte. De verbalisanten hoorden de verdachte toen zeggen: “
Ikpakte, ja, gewoon zo” (proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2015, p. 1514).
Tot slot zij vermeld dat de verdachte op 30 december 2014, bijna drie weken nadat het slachtoffer om het leven is gebracht, een telefoongesprek heeft gevoerd met zijn (half)zus [betrokkene 4], waarin hij heeft gezegd dat hij “voor het eind van het jaar een klote ding” heeft gedaan en dat dit ding is fout gegaan. Hij heeft gezegd: “Misschien is de persoon zelfs verneukt” en “Als ze komen kloten, dan krijg ik zeker 12 jaar”.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 18.58 uur met een taxi thuis is afgezet. Volgens de zus van het slachtoffer was in Whatsapp te zien dat het slachtoffer op 10 december 2014 omstreeks 19.50 uur voor het laatst online is geweest. Uit het onderzoek naar de historische telecommunicatiegegevens van de telefoon van het slachtoffer volgt dat op
10 december 2014 om 19.53 uur het laatste geregistreerde contact plaatsvond. Dat het slachtoffer niet meer reageerde op berichten was – zoals diverse getuigen hebben verklaard – uitzonderlijk voor hem (verklaring [getuige 4] d.d. 13 december 2014, p. 37, en verklaring [getuige 1] 15 december 2014, p. 80). Het slachtoffer is op 12 december 2014 levenloos in de woning aangetroffen. Het sectierapport vermeldt dat de gevorderde postmortale veranderingen van het lichaam van het slachtoffer duiden op een interval van meerdere dagen (in een goed verwarmd huis).
Uit de bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte op 10 december 2014 in het genoemde tijdsbestek van 19.42 tot 20.17 uur enige tijd in de woning van de verdachte aanwezig zijn geweest en dat in de tijd waarin de verdachte en de medeverdachte samen aanwezig waren geweld is toegepast op het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat na hun vertrek uit de woning nog door anderen geweld op het slachtoffer is uitgeoefend. Het hof concludeert daaruit en op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dat het slachtoffer ten gevolge van het binnen voormeld tijdsbestek in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte toegepaste geweld is overleden. Dat het slachtoffer mogelijk pas na dit tijdsbestek is overleden, is voor de beoordeling van de onderhavige zaak niet van belang, omdat dat overlijden het directe gevolg was van het in de bewuste tijdspanne op hem toegepaste geweld.
Het hof verwijst naar de bewijsmiddelen, in het bijzonder naar de omstandigheid dat [medeverdachte] de verdachte heeft gevraagd naar de woning van het slachtoffer te komen, dat [medeverdachte] de verdachte daar binnen heeft gelaten en dat de verdachten om 20.17 uur nog telefonisch contact met elkaar hebben gehad terwijl de beide telefoons de zendmast aan de [straatnaam 3] aanstraalden. Op dit moment waren [medeverdachte] en de verdachte kennelijk niet meer samen. Het hof merkt op dat niet vastgesteld kan worden dat zij gedurende
alleminuten in genoemd tijdsbestek samen in de woning van het slachtoffer waren. Zeer denkbaar is ook dat zij niet samen maar apart van elkaar daar zijn weggegaan. Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat zij daar wel gedurende enige tijd samen zijn geweest. Het hof wijst erop dat het hof geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij binnen in de woning van het slachtoffer een Afrikaanse man aantrof die vervolgens geweld op het slachtoffer heeft toegepast (zie hiervoor).
De stelling dat het zeer wel mogelijk is dat [medeverdachte] op de bewuste 10 december 2014 ook andere telefoons gebruikte en anderen dan de verdachte heeft benaderd met de vraag om naar de woning van het slachtoffer te komen is louter speculatief en niet concreet onderbouwd. De door [medeverdachte] gebruikte telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] is uitgelezen en daaruit blijkt op de bewuste dag van een groot aantal telefonische contacten (zie bewijsmiddelen). Dat zij tegelijkertijd ook nog van een andere telefoon gebruik maakte is op geen enkele manier aannemelijk geworden en het dossier biedt ook geen feitelijk aanknopingspunt daarvoor. Datzelfde geldt voor het benaderen van anderen dan de verdachte.
Het niet aantreffen van materiaal afkomstig van de verdachte sluit hem niet uit als (mede-)dader. Het is zeer wel mogelijk dat de verdachte en de medeverdachte gebruik hebben gemaakt van enige vorm van lichaamsbedekking (bijvoorbeeld handschoenen en/of hoofd/gezichtsbedekking) of andere hulpmiddelen en dat daardoor zelfs bij een heftig geweldsincident als het onderhavige geen identificeerbaar materiaal van de verdachte of de medeverdachte is achtergebleven. Daarnaast is het mogelijk dat wel achtergebleven materiaal niet meer zichtbaar is door het overvloedige bloeden van het slachtoffer of doordat er is schoongemaakt. Tenslotte kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke geweldhandelingen door de ene en welke door de andere dader zijn gepleegd. Het hof concludeert dat de omstandigheid dat geen materiaal van de verdachte is aangetroffen niet dwingt tot de conclusie dat de verdachte geen (mede-)dader geweest kan zijn. Het door de verdediging ingebrachte rapport van Forensica maakt dat niet anders. In dat rapport wordt geen aandacht gegeven aan de mogelijkheid van lichaamsbedekking of andere hulpmiddelen en de mogelijke effecten van overvloedig bloeden en schoonmaken.
Het is juist dat [betrokkene 2] wel diverse malen bij de politie is gehoord en dat zij zich ten overstaan van de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris op haar verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft derhalve het ondervragingsrecht niet effectief kunnen uitoefenen. Een en ander kan aan het gebruik van verklaringen van [betrokkene 2] voor het bewijs tegen de verdachte in de weg staan wanneer het bewijs tegen de verdachte in overwegende mate op die verklaringen wordt gebaseerd.
Het hof stelt vast dat het bewijs tegen de verdachte niet in overwegende of belangrijke mate is gebaseerd op verklaringen van [betrokkene 2]. De kern van het bewijs wordt geleverd door:
- De eigen verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de woning en de aanwezigheid van [medeverdachte] daar toen er geweld tegen het slachtoffer werd toegepast.
- De verklaring van de verdachte omtrent het telefonisch contact met [medeverdachte] waarin [medeverdachte] aangaf dat de verdachte naar de woning kon komen.
- De zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoons van zowel de verdachte als [medeverdachte] de zendmast aan de [straatnaam 3] aanstraalden toen zij om 19.42 en 20.17 uur telefonisch contact met elkaar hadden.
- De wijze van aantreffen van het overleden slachtoffer en de medische bevindingen omtrent het toegepaste geweld.
- Het opgenomen gesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 2] op 24 januari 2015 om 15.10 uur.
- Het opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en zijn (half)zus [betrokkene 4] op 30 december 2014.
- De verklaring van [getuige 3] over wat zij van [verdachte] heeft gehoord en over het telefonisch contact met hem op 10 december 2014 omstreeks 19.52 uur, en de daarop betrekking hebbende historische telefoongegevens.
De in de bewijsmiddelen aangehaalde verklaring van [betrokkene 2] is voor dat bewijs ondersteunend. Daarmee staat niets aan het gebruik van die verklaring in de weg.
Hetgeen de verdediging ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 2] heeft opgemerkt (een mogelijk eigen belang om te liegen, het mogelijk beschermen van “de Afrikaanse” man omdat deze wellicht ook uit het Eritrese milieu afkomstig is), is speculatief en niet onderbouwd. In hetgeen de verdediging heeft opgeworpen is geen grond gelegen om de verklaringen van [betrokkene 2] buiten beschouwing te laten.
Hetgeen [betrokkene 2] heeft verklaard (politieverklaring d.d. 12 februari 2015) over hetgeen volgens mededelingen van [medeverdachte] gebeurd is in de woning van het slachtoffer, vindt op diverse onderdelen ook elders steun (bij voorbeeld het binnenlaten van de Antiliaan, de plas bloed op de grond en het schoonmaken, dat het slachtoffer vanaf de grond in een stoel gezet is, het meenemen van spullen door de Antiliaan). Het hof is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 2] over hetgeen zij van [medeverdachte] gehoord heeft. Dat [betrokkene 2] op (minder belangrijke) onderdelen in haar verklaringen wellicht niet steeds consistent is geweest, maakt dat niet anders.
Het hof is van oordeel dat er geen reden is om de verklaringen van [betrokkene 2] als onbetrouwbaar van het bewijs uit te sluiten.
Er is ook geen reden om de verklaringen van [betrokkene 3], voor zover die bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, van het bewijs uit te sluiten.
Het hof ziet geen reden om de verklaringen van [getuige 3], de vriendin van de verdachte, van het bewijs uit te sluiten. Of, zoals door de verdediging is gesteld, [getuige 3] vóór haar verklaringen al over veel zaaksinformatie beschikte door heimelijke telefonische contacten met de verdachte, door wat de politie haar heeft verteld of door wat zij mogelijk van anderen heeft gehoord, kan niet worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de verklaringen van [getuige 3] slechts gebaseerd zijn op tevoren bij [getuige 3] aanwezige dossierkennis.
Dat er bij de politieverhoren sprake is geweest van ongeoorloofde druk, is niet gebleken, en evenmin is gebleken dat de druk die zij mogelijk wel gevoeld heeft, en die veelal inherent is aan het ondergaan van politieverhoren, heeft geleid tot het afleggen van onjuiste verklaringen.
Nu het hof de verklaringen van [medeverdachte] niet voor het bewijs zal gebruiken, kan aan dit verweer voorbij worden gegaan.
Het door de verdediging genoemde telefoongesprek d.d.
30 december 2014 wordt door het hof tot het bewijs gebezigd.
Naar het oordeel van het hof draagt dit gesprek in het licht van de overige bewijsmiddelen bij aan het bewijs. De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gebezigde bewoordingen anders moeten worden opgevat dan de letterlijke tekst weergeeft en dat deze bewoordingen slechts gebruikt zijn omdat de verdachte bang was dat hij ten onrechte van de geweldsfeiten tegen het slachtoffer zou worden beschuldigd.
Dat [medeverdachte] het in het telefoongesprek van 24 januari 2015 met [betrokkene 2] over een jongen heeft, terwijl de verdachte geen jongen meer is, doet aan de bewijskracht van hetgeen gezegd is niet af. In het licht van de overige bewijsmiddelen kan het alleen de verdachte zijn die met ‘jongen’ werd bedoeld.
De door de verdediging opgesomde ontlastende informatie overtuigt het hof niet. Ten aanzien van het ontbreken van sporen van de verdachte heeft het hof hiervoor reeds overwogen dat die omstandigheid de verdachte geenszins uitsluit als dader. Het motief van de verdachte kan het hof niet beoordelen nu de verdachte de feiten heeft ontkend, maar dat wil niet zeggen dat er geen motief was. Dat feiten als ten laste gelegd niet bij de verdachte passen en dat de pro justitia rapportages geen melding maken van een agressieve indruk van de verdachte, sluit de schuld van de verdachte niet uit.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij, op 10 december 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en een plastic tas over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatst en een (water)slang om de hals van die [slachtoffer] geplaatst en (vervolgens) die (water)slang aangetrokken en omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij, op 10 december 2014 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles drank (whisky), toebehorende aan [slachtoffer]
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op: